Nieuwsbrief september 2012

Afgelopen maand trok ik er twee maal op uit. Een eerste keer naar het land van de draak en een tweede maal naar het land van de Vikings. We zullen dan maar met die draak beginnen, zeker? Begin september stond de Dragon’s Back Race op het programma. Dat is een wedstrijd in vijf etappes waarbij je Wales (kijk eens naar de vlag als je wil weten waar die draak vandaan komt) van noord naar zuid doorkruist. De hele tijd blijf je zo dicht mogelijk bij de bergrug die “toevallig” ook Wales van noord naar zuid doorkruist. Het is een wedstrijd die pas voor de tweede maal georganiseerd werd. De eerste editie was in … 1992. In de loop van die twintig jaar kreeg de wedstrijd een behoorlijk legendarische reputatie. Ik schreef me al vorig jaar in november in. Dat was vroeg genoeg om toch vrij hoog op de wachtlijst te staan.

Het startschot werd gegeven in Conwy, een klein dorpje aan de kust. Aan het aantal toeristen te zien zal dat wel een gekend iets zijn, maar ik had er nog nooit van gehoord. Tot de trekpleisters behoren het “Smallest House in Britain”, een kasteel en mooi bewaarde omwallingen. Op de binnenplaats van dat kasteel werden we op gang geschoten en de eerste paar honderd meters liepen we over de stadswallen. Als is dat laatste niet helemaal correct. De gemeente had geen toestemming gegeven om over de stadswallen te “lopen”. We mochten er alleen maar “joggen”. Eerst pikten we een klein bergje net naast Conwy mee en daarna ging het resoluut naar hoger terrein. De wedstrijd was fell running en we kregen elke dag de kaart maar tien minuten voor de start te zien. In het kort komt het erop neer dat er elke dag een aantal (variërend van een zestal tot een twintigtal) posten moest gevonden worden. Gewoonlijk was elke post gewoon op de top van een berg. Tijdens fell running moet je maar zelf je plan trekken. Er is geen gemarkeerde route. Wie heeft markeringen nodig als je een kaart hebt? En van paden moet je je ook niet al te veel aantrekken. Wie heeft trouwens paden nodig als je gewoon rechtdoor kan? Eens je in “access land” zit (lees: boven de velden) mag je toch overal lopen. Elke dag was er welgeteld 1 bevoorrading. Maar wie heeft bevoorradingen nodig als je beekjes hebt om uit te drinken? Al gauw liepen de lopers dan ook zowat overal verspreid. Ik schat dat ik daar zo ergens rond de tiende positie liep.
Van top naar top ging heel vlot. Het heldere weer maakte navigeren papsimpel: op elk moment zag je de volgende drie toppen gewoon liggen. Het meeste lastige werd nog de warmte. Blijkbaar vonden de Welshe weergoden het een leuk idee om de zomer precies tijdens de week van de wedstrijd te plannen. Eens na Pen yr Ole Wen (ik verzin die namen echt niet zelf) volgde dan een bijzonder steile afdaling. Zo eentje waar je met een parachute waarschijnlijk nog het snelste af geraakt. Eens ik beneden bij de bevoorrading was, dacht ik dat ik al heel wat gedaan had en dat ik daarnet een erg moeilijk stuk overwonnen had. Maar dat dacht ik allemaal maar omdat ik niet goed besefte wat die dag nog zou komen. Op het menu van de dag stond “The 14″. Dat zegt u ongetwijfeld niets. Ik had daar in elk geval nog nooit van gehoord. Blijkbaar verwijst dat naar “The 3000ers”. Nog steeds niet bijster informatief. Het gaat dus om alle bergen in Wales hoger dan 3000 voet en daar hebben ze er exact 14 van. Bij de bevoorrading kregen we ook nog een beetje een luchtshow van de RAF die met haar straaljagers een beetje kwam stuntvliegen. Ze vlogen zo laag door de vallei dat de lopers die nog omlaag kwamen of die al aan de andere kant terug omhoog waren de straaljagers ergens onder hun door zagen vliegen.
Na de bevoorrading ging het verder naar Tryfan. Die beklimming is heel eenvoudig. De eerste helft van de beklimming is er een steil pad dat je op gaat en daarna klauter je gewoon een rotswand op tot je aan de top bent. Daarna volgde de passage over de Glyders. In essentie was dat de hele tijd over grote rotsblokken klauteren en springen. Het is het soort terrein waarin ik een heel pak minder sterk ben. Ook waren wat wolkjes binnen gedreven op een hoogte die verdacht veel op die magische 3000 voet leek. Dichte mist dus. Dat maakte navigeren tot een spelletje “zoek de hoogste rotsblok” terwijl je om je heen enkel rotsblokken en mist ziet. Eens voorbij de Glyders werd de lucht gelukkig terug netjes blauw. De route ging verder richting Elidir Fawr waar ik een heel pak tijd verloor door de paden te volgen. Dat zijn zo van die situaties dat je tot de conclusie komt dat de paden op de kaart er niet allemaal zijn en achteraf blijkt dat het pad dat je gewoon de kortste weg mooi rechtdoor oplevert niet op de kaart staat maar in werkelijkheid wel bestaat. Niet simpel allemaal.
Na een stuk door de vallei begon ik dan aan de klim naar Crib Goch. Dat begint opnieuw netjes via een pad. Daarna klauter je wat omhoog over rotsen en grasveldjes en dan begin je aan de eigenlijke graat. Ik heb intussen toch al op heel wat parcours gelopen, maar iets als Crib Goch heb ik nog niet te vaak tegen gekomen. Het is een bijzonder scherpe rotsgraat. De hele tijd is het klauteren over rotsen met aan je rechterkant een loodrechte wand van een paar honderd meter diep en aan de linkerkant een bijna loodrechte wand die nog veel dieper is. Bijzonder spectaculair en ik was vooral blij dat we hier goed weer hadden. Ik mag er niet aan denken om dit in de mist of (nog veel erger) in de regen te doen. Wie wat hoogtevrees heeft is hier echt wel gezien. Google gerust eens voor wat foto’s als je een goed idee wil krijgen.
Na Crib Goch bleven we een tijdje op hoogte lopen. Over de kom ging het verder richting Snowdon. Met zijn 1085 meter hoogte is dat de hoogste top van Wales. Dat mocht natuurlijk niet ontbreken. De afdaling van Snowdon deed ik al bij het vallen van de nacht. Gelukkig lag beneden in de vallei de aankomst van de dag. Ik was de laatste die finishte zonder zijn koplamp te gebruiken. Uiteindelijk was ik die dag toch 14 uur bezig geweest. Veel meer dan wat eten en slapen heb ik die avond niet meer gedaan. Blijkbaar was ik niet de enige die het een erg pittige etappe vond. Van de 82 starters waren er maar 37 die deze eerste etappe tot een goed einde brachten.

De ochtend van dag twee bracht ons het slechtste weer van de hele week. Met regen en mist begonnen we de eerste klim van de dag. Met amper enige zichtbaarheid was het vooral zaak om het kompas goed in de gaten te houden zodat je niet op de verkeerde top terecht komt. Zoals wel vaker het geval is op de Britse eilanden was het ook een erg natte bedoening. De hele tijd was het baggeren door gras met wat moeras onder en soms ook wel door moeras met wat gras op. Ik denk dat ik zowat elke dag van ‘s morgens tot ‘s avonds met kletsnatte voeten gelopen heb. Op de top waren er twee keuzes: een pad volgen dat niet op de kaart stond en met een flinke portie goede wil in een goede richting liep of recht naar de volgende top een bijna verticale helling die vijf meter lager in de mist verdween en waar volgens de kaart een paar niet zo leuke rotspartijen te overwinnen waren. Samen met het groepje van Peter, Jon en een Zuid-Afrikaan waarvan de naam me nu even ontglipt dat me daar bijhaalde koos ik voor het pad. Achteraf bleek dat toch een behoorlijke omweg te zijn en naar het schijnt was het ook wel mogelijk om de wand af te klauteren. Tegen de volgende top begonnen gelukkig toch een paar opklaringen tevoorschijn te komen. Net voor we aan de top kwamen werden we ingehaald door twee bijzonder snelle lopers. Jon en ik hadden hetzelfde idee: volgen. Waarschijnlijk weten die wel een goede manier om die berg af te geraken. Dat bleek te kloppen. Via een steile grashelling die daarna gelukkig wel wat uitvlakte vlogen we werkelijk omlaag. Dat ging in elk geval veel sneller dan het geknoei met rotsblokken dat je te wachten stond als je wat verder naar links of naar rechts zou proberen dalen. Eens we dan onder de wolken kwamen keken we toch eens op ons kompas welke richting we uitliepen. Dat bleek westwaarts te zijn. En het westen was de richting die we helemaal niet van plan waren om uit te gaan. Even verbaasd op de kaart kijken leerde ons dat je er via het westen inderdaad ook wel een manier was om aan de volgende post te geraken. En dan nog wel een manier die we geen van beiden gezien hadden en zeker niet slechter dan ons eigen idee was. OK, dan is die keuze voor ons gemaakt. Aangezien die volgende post in vogelvlucht toch een 15 kilometer ver weg was, is het natuurlijk niet zo verwonderlijk dat er erg veel keuzemogelijkheden waren.
In eerste instantie kregen we nu een snellopend stuk te verwerken, met zelfs wat straat. Gelukkig ging het daarna terug de bergen in. In een brede vallei duurde het even voordat Jon en ik doorhadden dat twee parallel stromende rivieren elk de vallei aan de andere kant uitstroomden. Eentje naar links en eentje naar rechts. Bijzonder vreemd. Eens we dat door hadden, klopte de kaart plots een heel stuk beter met het terrein. Een volgende vallei was zo een padloos geval. Dan is het steeds gokken. Ofwel blijf je laag met het risico dat je de hele tijd door twintig centimeter water moet baggeren ofwel blijf je wat hoger met het risico dat je door begroeiing of rotsen ook amper vooruit geraakt. We kozen voor een vrij hoge route die ons de hele tijd door kniehoge erica-struikjes voerde. Bijzonder mooi, maar het schiet natuurlijk hoegenaamd niet op. Daarna ging het omlaag over gras waarin zoals dikwijls in Wales het verschil tussen pad en rivier enkel met bijzonder veel fantasie kan gemaakt worden. Oef, we zijn aan de bevoorrading.
Van de bevoorrading ging het eerst over de Roman Steps richting Rhinog Pawr. Nog maar eens een berg waar volgens de kaart allemaal rotswanden zijn en geen pad. We probeerden via een vallei omhoog te geraken. Dat wat goed geprobeerd, maar het vroeg toch behoorlijk wat klauterwerk om effectief omhoog te geraken. Het laatste stuk van de beklimming was er gelukkig wel een soort pad en zo ging het toch nog vrij vlot. Dan moeten we natuurlijk aan de andere kant terug omlaag. Wat was dat zeg. Behalve het gebruik van een parachute was zowat de enige mogelijkheid een klein schaapspad. Eerst ging dat doorheen een quasi verticale geul die me bijzonder veel aan Lord’s Rake op Scafell deed denken. Met wat rotsspringen geraakten we wel omlaag. In de vallei trokken we dan nog maar eens doorheen het moeras. Iedereen weet dat wanneer je een steen in plas gooit je van die kringvormige golfjes krijgt. Beeld je nu in dat je op gras stapt en dat door je stappen het gras om je heen op een gelijkaardige manier begint te golven. Vraag me niet hoe, maar in Wales kan het dus echt. Het voelde alsof de graszoden waarop we liepen gewoon op het water dreven. Bijzonder beangstigend.
De rest van de dag volgden we hoofdzakelijk de bergrug over zoals gewoonlijk een mengeling van gras, stenen en moeras. Intussen hadden we terug een stralende dag gekregen, zodat we prachtige uitzichten hadden. Helemaal in de verte zagen we zelfs Snowdon liggen die we vele uren daarvoor in de regen en mist achter ons gelaten hadden. De laatste afdaling was nog wat knoeiwerk over rotsblokken waar we met een mengeling van geluk en kunde toch op een soort van pad konden blijven. Na een etappe van meer dan twaalf uur kwamen we dan toch bij de aankomst aan. Voor een keer was deze op een camping. Echt een luxe om voor de enige keer van heel de week een echte douche te kunnen nemen.

De volgende ochtend vertrok ik opnieuw vroeg voor de derde etappe. Opnieuw was het een dag met een stralend blauwe lucht. Na de start klommen we direct naar de top van Gau Graig. Eens boven hadden we terug een hele hoop “ridgerunning” voor de boeg. We liepen de volledige Cadair Idris af. Dit betekent de hele tijd de kam volgen en af en toe een topje meepikken waar een controlepost is. Het maakt het navigeren ook eenvoudig. Je ziet al waar je de komende uren heen moet. Hier hadden we zelfs het voordeel dat de kam behoorlijk goed beloopbaar was zodat we zelfs wat tempo konden maken. Eens aan het einde van de kam moet je natuurlijk omlaag en een stukje doorheen de vallei. Daarna ging het terug omhoog naar een paar kleinere heuvels die wel bijzonder steil waren. Daar heb ik toch behoorlijk op afgezien. De afdaling was vooral een oefening in kaartlezen. Er liepen een hele hoop onverharde wegen bergaf, maar natuurlijk niet allemaal en dezelfde richting en niet alle kruispunten waren zoals je op basis van de kaart zou verwachten. Wanneer je een berg op moet is het altijd heel eenvoudig. Zolang je naar het hoogste punt gaat kom je uiteindelijk wel uit waar je moet zijn. Bergaf is iets meer tricky. Als je dan bovenaan een klein fout maakt zou je onderaan wel eens een paar kilometer verwijderd kunnen zijn van waar je eigenlijk wilde uitkomen. Mij lukte het prima om steeds de goede afslag te nemen maar niet iedereen was zo gelukkig. Bij die onverharde wegen moet je je ook niet al te veel voorstellen. Dikwijls waren die erg modderig en soms stonden ze gewoon onder water. Bij de diepste plas kwam het water tot heuphoogte. Er volgde een wat saaier stuk naar de bevoorrading bij het dorpje Machynlleth, maar daarna trokken we terug wat meer de heuvels in. Hier hadden we hoofdzakelijk goed beloopbare paden, waarop je snel vooruitgang kon maken. Toch was de afstand soms bedrieglijk. Van de negende naar de tiende en laatste post was toch in vogelvlucht een tiental kilometer. Dat valt toch tegen zo aan het einde van de dag. De laatste post op de top van Pen Pumlumon Fawr bereikte ik net bij het vallen van de nacht. Het had natuurlijk nog wat baggeren door een moeras gevraagd om daar op te geraken. Gelukkig voor mij was de afdaling naar het kamp de hele tijd over erg mooi gras. In het donker loop ik graag zonder licht en dat was hier perfect mogelijk. Bijzonder leuk om zo door de Welshe heuvels te lopen terwijl sterretje na sterretje aan de hemel verschijnt.
Het kamp was ook wel grappig ingericht. Alle tenten waren opgesteld in een grote schuur. Zo te zien hadden tot kort daarvoor er nog wat koeien of schapen in gestaan. Het zorgt er wel voor dat alles mooi beschut staat en laat toe om materiaal buiten de tent te laten liggen in een (futiele) poging om het te laten drogen.

Een nieuwe dag bracht natuurlijk een nieuwe etappe. Ik vertrok nog maar eens bij het eerste daglicht voor een dag spelen in de heuvels van Wales. Deze etappe was de vlakste en ook veruit de minst mooie. De eerste uren ging het hoofdzakelijk doorheen wat bossen. Daar blijf je best op de (onverharde) wegen. Daarna volgde een vrij vlak stuk langs een windmolenpark, maar daarna ging het terug een paar heuvels over. Gelukkig maar, want al die snellopende stukken vallen toch tegen als je al een paar dagen over veel pittiger terrein hebt gelopen. In de heuvels was het meeste vrij goed beloopbaar. Af en toe is het natuurlijk wel wat baggeren door de modder. Je had toch niet gedacht dat we een dag droge voeten zouden hebben?
In het middenstuk liepen we dan een hele tijd langs een stuwmeer. Hier volgden we gewoon de weg langs de oever van het meer. Op zich was dat natuurlijk wel een mooi meer, maar een langer stuk straat is toch minder leuk. De tweede helft van de dag bleef een afwisseling van passages door de heuvels en een paar verbindingsstukken over asfaltwegen. Na nog eens een lange afdaling over een asfaltweg kwamen we dan toch bij de aankomst van die dag aan. Dit was veruit de minst interessante dag van de vijf. Ik neem aan dat er hier niet echt alternatieven voorhanden waren.

De vijfde en laatste dag was ik terug bij het eerste licht op pad. De eerste uren moesten we nog door de bewoonde wereld, maar nog voor de middag liepen we de Brecon Beacons binnen. Dat was opnieuw een prachtig gebied. De belangrijkste moeilijkheid van de dag was de klim naar Fan Brycheiniog. Daarna volgde een zalig stukje ridgerunning. Links een zachte grashelling en rechts een meer dan honderd meter diepe klif. Zeker als je zo gelukkig bent als wij om stralend zonnig weer te hebben is dat echt wel prachtig. De rest van de dag bleef een afwisseling van topjes beklimmen, valleien doorsteken, proberen zo weinig mogelijk op stenen te knoeien en een zo goed mogelijk beloopbare lijn zoeken. Vanaf het laatste checkpoint zag je de aankomst al heel mooi liggen. Natuurlijk zat er nog een vallei tussen. Dat betekent dus eerste helemaal naar beneden en dan terug omhoog naar de aankomst in het Carreg Cennen Castle. Voor de verandering kwam ik nog eens toe bij het vallen van de nacht. Uiteindelijk bleek ik over die vijf dagen een negentiende plaats veroverd te hebben van de 28 lopers die erin slaagden om het hele parcours af te leggen.

Het was een prachtige belevenis, maar onderschat de wedstrijd niet. Ik schat dat ongeveer een kwart van de deelnemers overzees waren (vanuit Brits standpunt gezien). Daarvan zijn er slechts twee in geslaagd om het volledige parcours af te leggen. De andere was een Amerikaan die ik in 2008 al eens tijdens Hardrock tegen het lijf had gelopen. Om maar te zeggen dat hij ook al enige ervaring had. Wie graag een idee van de wedstrijd wil krijgen kan wat filmpjes bekijken op http://www.dragonsbackrace.com/media/dragons-back-race-films/. De volgende editie is pas voorzien voor 2015 dus je heb nog wel wat tijd om ervoor te trainen.

De fysieke toestand dan. Ik heb in mijn verslagje vermeden om steeds weer over die achillespees te klagen. Die heeft toch niet echt meegewerkt. Elk van de vijf dagen spendeerde ik ‘s morgens een kwartier met het intapen van enkels en pezen. ‘s Avonds kostte het me dan minstens even lang om die tape er terug af te krijgen. De volledige hiel zat steeds stevig ingetapet en dat was nodig ook. Anders had ik na de eerste dag al naar huis gekund.

Eind september trok ik dan nog eens op uitstap. Ik trok naar Noorwegen om er de Nordmarka Ultra Challenge te gaan lopen. Op papier zag het her vrij eenvoudig uit. Een afstand van 82 kilometer met ongeveer 3000 positieve hoogtemeters is nu ook niet zo extreem. Dat er geen markeringen zijn en je op kaart en kompas moet lopen maakt je een beetje trager. Dat er geen bevoorradingen zijn vertraagt je nog een beetje. Toch viel het me op dat de eerste editie vorig jaar in een tijd van meer dan twaalf uur werd gewonnen. Wat kan de reden zijn voor de trage tijd? Er is natuurlijk maar één manier om daar achter te komen.

Op vrijdagavond nam ik dus na het werk het vliegtuig richting Oslo. Van de luchthaven ging het met de trein richting centrum, waar ik om middernacht nog een aansluiting had. Jammer genoeg vonden die Noren het een ideale periode om aan de sporen te werken. In de plaats van de trein ging het met een vervangbus verder. Dat gaat natuurlijk een heel stuk trager en de de buschauffeur kent natuurlijk zijn weg niet goed. Neem daar bij dat veel van de kleine Noorse stations behoorlijk goed weggestoken zijn en je komt met anderhalf uur vertraging na heel wat in alle mogelijke richtingen rondrijden door de Noorse nacht aan in het station waar je wilde zijn. Half twee ‘s nachts was het intussen geworden. Natuurlijk start een wedstrijd niet aan het station. Op dat moment was het nog een kilometer of vijf stappen naar de start. Als je dan weet dat de start al om vijf uur ‘s morgens werd gegeven, dan heb je door dat ik niet bijster veel mogelijkheid had om uit te slapen. Een uur slaap zou moeten volstaan.

Van bij de start ging het direct steil omhoog naar de top van een heuvel. Ik liep in een vrij omvangrijke groep. Laat ons zeggen posities vijf tot vijftien in de wedstrijd. De klim snel ging vrij vlot, maar de afdaling was iets moeilijker. Het was natuurlijk nog volslagen donker. Het pad was wel gemarkeerd met verfstreepjes, maar in volslagen duisternis is dat niet altijd zo evident te vinden. Af en toe stonden we met heel de hoop wat te zoeken waar dat pad toch heen zou lopen. Intussen had ik ook al door dat het parcours niet zo eenvoudig was. Het pad was voortdurend bezaaid met boomwortels en rotsen. Ook is er een kleinigheid over Noorwegen die ik een beetje over het hoofd gezien had: Noorwegen is minstens even nat als Wales. In Wales had ik al elke dag van ‘s morgens tot ‘s avonds natte voeten. Hier zou ik de hele dag kletsnatte voeten hebben.
In de afdaling zaten een paar moeilijkere stukken met veel rotsen en daar ging ik toch een stuk vlotter dan de meesten in de groep. Het boeltje spatte uit elkaar en met drie andere lopers liep ik weg van de rest van de groep.
Tegen dat we op Kollern, de volgende top stonden, begon de zon op te komen. We hadden er een prachtig uitzicht met overal om ons heen langgerekte meren en eindeloze bossen. De afdaling was bij momenten bijzonder steil. Het was vooral zaak om de snelheid daarop onder controle te houden. Wat verder liepen we dan terug een hele tijd langsheen een meer. Met een paar mistflarden boven het water en de bomen die al hun herfstkleuren begonnen te krijgen, was het echt een prachtig gezicht. Het soort landschap dat recht uit een postkaart weggelopen leek.
In de klim naar Pershusfjellet liepen de Zweed Christer en ik weg van onze twee metgezellen. De rest van de wedstrijd zouden we volledig samen lopen. Gewoonlijk was hij de sterkste in de beklimmingen en ik dan weer in de afdalingen.
De hele dag was een aaneenschakeling van prachtige meertjes, schitterende uitzichtpunten zoals Kjerkeberget en Kikut, eindeloze bossen en zelfs een stralend weertje. Soms was het eens goed beloopbaar, een beetje later zakte je dan plots tot aan je knieën weg in de modder. Eveneens memorabel was de passage over een kleine hangbrug hoog boven een kolkende rivier. Tegen het einde van de dag begon de vermoeidheid bij mij toch behoorlijk door te wegen. Het slaaptekort is daar natuurlijk niet vreemd aan. Ik viel bijna al lopend in slaap. Uiteindelijk kwam ik samen met Christer als derde en vierde aan. Eigenlijk hadden we de hele dag geen flauw idee van onze positie.
Het is opnieuw een wedstrijd die ik van harte kan aanbevelen, maar zeker niet te onderschatten. Wie geen liefhebber is van lopen over boomwortels, lopen over rotsen, kletsnatte voeten en modder heeft hier niets verloren. Ik was bijzonder aangenaam verrast dat zo dicht bij Oslo een dergelijk prachtig gebied ligt. Het brengt me op ideeën voor een trainingsweekendje.

Tijdens de weken voor de wedstrijd had ik de indruk dat mijn geteisterde pezen zich vrij goed hielden. Ik nam dan ook het risico om hier met minimaal getapete enkels te starten. Het was niet meer dan wat tapen voor het gedacht. Ik denk niet dat het in praktijk niet echt iets uitgemaakt heeft. Toch heb ik de hele tijd nul komma nul last gehad. Tijdens de beklimmingen mis ik behoorlijk wat kracht (logisch natuurlijk), maar toch is dat een grote meevaller. Ik heb de indruk dat de fysieke problemen stilletjes aan verdwijnen. Tijd om terug veel plannen te maken.

Voor de rest is er in september niet veel spectaculairs gebeurd.

This entry was posted in Nieuwsbrief. Bookmark the permalink.

One Response to Nieuwsbrief september 2012

  1. Peter DEWULF says:

    Wouter,

    Zeer leuk geschreven, ik voelde mij opnieuw in Wales.
    De Zuid-Afrikaan was Stephan Kriel, ik loop samen met hem eid september in Lesotho.
    zie http://lesothowildrun.co.za/

    Greetz Peter

    P.S. geen zin om in januari met een groepje raid 28 te lopen (de 50 of 80km)
    zie http://www.raid28.com/

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

*

You may use these HTML tags and attributes: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <strike> <strong>