Nieuwsbrief augustus 2015

In de loop van augustus trok ik er twee keer op uit. Een eerste keer was dat richting IJsland met het idee om daar twee weken rond te trekken.
Wie daarvan wat foto’s wil bekijken in plaats van heel de tekst te lezen kan dat op http://picasaweb.google.com/ptityeti/IJsland
IJsland is natuurlijk vrij groot en erg veel volk woont er niet en ik had geen flauw idee welke richting ik uit zou gaan en dus had ik nog veel minder een idee waar ik onderweg eten zou kunnen kopen.
De oplossing daarvoor is natuurlijk doodsimpel: je zorgt dat je nergens eten moet kopen. Langs de andere kant moet je dan natuurlijk wel eten voor twee weken in je rugzak krijgen. En dat nog eens de hele weg meesleuren ook. Ik ging voor een rugzak van veertig liter en daar alles in krijgen was een interessante puzzel. De uiteindelijke oplossing werd een viertal kilo gevriesdroogde maaltijden, twee en een halve kilo noedels, twee en een halve kilo Snickers en anderhalve kilo chocolade. Dat moest volstaan om veertien dagen lang te kunnen eten. Erg veel variatie in het menu had ik niet voorzien. Samen met tent, slaapzak, kookgerief, kledij… zat ik, zonder water, aan een rugzak van 17-18 kilo. Bijzonder weinig voor iemand die twee weken in volledige zelfvoorziening rondtrekt, maar toch te zwaar om mee te lopen. De eerste dagen zou ik me tot stappen moeten beperken en pas eens ik voldoende gewicht opgegeten had werd wat lopen een realistische optie.
De route bleef een heel vaag plan, maar ik zou starten met vanaf Reykjavik de bus naar het noorden te nemen en in zuidoostelijke richting wat door te steken tot ik ergens op de ringweg de bus terug kon nemen. Uiteindelijk werd mijn startpunt Bifrost. Niet dat daar veel te gebeuren valt, maar de busverbinding is behoorlijk vlot en je kan van daar vrij snel naar lege binnenland doorsteken.
De eerste dag liep ik doorheen een streek met nog erg veel landbouw. Dat komt erop neer dat in de vallei een onverharde weg loopt die toegang geeft tot een paar verspreide boerderijen. Op de heuvels kom je dan hier en daar een hekken tegen dat de schapen in het goede gebied moet houden. Ik heb er nog altijd geen idee van of je IJsland over afsluitingen mag kruipen, maar het lukt in elk geval zonder problemen. Tegen het einde van de dag begon ik de beklimming van de Ok en liet de bewoonde valleien achter mij. Ok is een gigantische vulkaan. De top haalt 1170 meter, maar de flanken zijn erg vlak en gelijkmatig. Dat geeft hem een diameter van ongeveer tien kilometer. De vulkaan kan je zonder enige moeilijkheid opstappen. Zelfs plaatsen om een tent te zetten vind je zonder grote moeite op een dergelijke flank. Vanaf ongeveer zeshonderd meter hoogte kom je in de sneeuw terecht. Des te beter. Dan kan je over de sneeuwvelden omhoog in plaats van over de vulkanische stenen een goede
plaats te zoeken om mijn voeten neer te zetten. Tegen dat ik wat hoogte begon te krijgen, kwamen wolken binnen drijven. In eerste instantie kon ik netjes tussen de wolken door nog wat rondkijken, maar in de buurt van de top was het een dichte mist waar ik mijn weg doorheen zocht. In de mist de top van een berg zoeken waarvan de helling zo heel flauw is, is een interessante uitdaging. Voortdurend zie je wel ergens een uitstekende rots die de top zou kunnen zijn, maar het uiteindelijk toch niet blijkt te zijn.
Hij bleek uiteindelijk aan de rand van een krater te liggen. Op dat moment was de mist al zo dicht dat ik niet eens de overkant van de krater zag. Van waar ik stond leek het me wel een mooie met sneeuw gevulde kom te zijn. Langs de oostkant liep ik dan de vulkaan af.
Ten oosten van Ok ligt de gigantische ijskap van Langjökull. Net ten zuiden daarvan ligt de kleinere Þórisjökull en tussen beiden ligt een col die me er op de kaart wel doenbaar uit zag. Of ik daar echt over zou kunnen was afwachten, maar ik wilde het in elk geval proberen. De eerste moeilijkheid bleek in de vallei die naar de col leidt te komen. Daarvoor moest ik een riviertje over. Meestal geen enkel probleem. Hier lag de rivier nog grotendeels onder een laag sneeuw en ijs bedekt. Dat grotendeels was ongeveer de helft van de rivier. De helft aan mijn kant. De overkant was sneeuwvrij. Ik kon dus over de sneeuw (in de veronderstelling dat het sneeuwpak dik genoeg is, wat ik van mijn kant totaal niet kan zien) tot halverwege de rivier waar ik dan in het water zou moeten stappen (waarvan ik absoluut geen idee heb hoe diep het is). Bijzonder tricky situatie. Het leek me wat te riskant en ik begon de rivier te volgen op zoek naar een betere oversteekmogelijkheid. Die kwam er
in de vorm van een plaats waar de sneeuwlaag tot een zandbank in de rivier komt. Als ik daar oversteek ben ik er ten minste gerust in dat ik aan de rand niet letterlijk door het ijs zak en kopje onder ga. De enige vraag is of de sneeuw dik genoeg is om mijn gewicht te dragen. Dat bleek gelukkig zo te zijn. Het resterende water bleek ook niet erg diep te zijn en zo geraakte ik toch veilig aan de overkant.
Voor de rest was de aanloop naar die fameuze col erg eenvoudig. Gewoon de vallei volgen. Hoe hoger je in de vallei komt hoe meer sneeuwvelden je over moet. De laatste helling van de col was een erg steil sneeuwveld, maar net op het randje van waar ik met loopschoenen nog over geraakte. Boven op de col zie je dan plots de vallei aan de andere kant. Wow. De hele vallei lag nog vol met sneeuw en ijs. Aan de meren die er volgens de kaart zijn, zag je dat de sneeuw goed aan het smelten was. Stukjes waren al sneeuwvrij waarmee het helblauwe water zichtbaar was, terwijl je elders zag dat de sneeuwlaag bijna weggesmolten was. De meren oversteken was in elk geval geen optie. Dan moet ik maar er rond. Dat lukte gelukkig zonder veel problemen al moest ik aan het verste meer hoog over de flanken. Tussen het meer en een rotswand was gewoon geen plaats.
Het zicht op de volgende vallei was terug een witte woestenij. Zover je kon kijken lag er sneeuw afgewisseld met nog wat van die meren die nog half met sneeuw bedekt zijn. Het leverde me meerdere uren baggeren doorheen de sneeuw en natte voeten op. Wat lager veranderde het landschap totaal. De sneeuw verdween en in de plaats daarvan kreeg ik een grijze vlakte van ruw vulkanisch zand. Deze stak ik dwars over op weg naar de Skjaldbreiður. Die Skjaldbreiður is nog eens een vulkaan in de stijl van de Ok: een gigantisch brede kegel. Naar de top stappen ging even simpel als op de Ok met het verschil dat ik hier helder weer had en dus de hele tijd kon zien waar ik heen ging. Ook hier was aan de top een mooie krater die ik eens volledig afstapte. Het uitzicht is er schitterend. Je ziet er zowel de uitgestrekte lavavlaktes als meerdere besneeuwde bergen en de witte schittering van de Langjökull.

Vanaf de Skjaldbreiður ging ik in oostelijke richting. Eens ik de berg af was kwam ik terug in een vlakte terecht, maar in tegenstelling tot de zanderige vlakte aan de noordkant van de vulkaan was deze volledig begroeid met mos en struikjes. Die vormden allemaal bulten waar ik geen echt efficiënte manier van voortbewegen vond. Uiteindelijk koos ik maar voor springen van bult naar bult. Mijn uitzicht verdween eens ik in grote wolken terecht kwam. Het leek op mist, maar volgens mij waren het stofwolken die door de wind over de vlakte gejaagd werden. Mist is gewoonlijk een stuk vochtiger en knarst een pak minder tussen de tanden.
Na een scherpe heuvelrug te kruisen stond ik dan plots voor een grote leegte die ik over moest. Het was een grijze vlakte bezaaid met stenen en grote rotsblokken waartussen valleien van grof vulkanisch zand liepen. Een mooie navigatie-uitdaging om dat te doorkruisen op kompas met een erg beperkte zichtbaarheid en een ondergrond waarop je onmogelijk een rechte lijn kan aanhouden. Ik mikte op een smalle gap tussen twee bergen die tien kilometer verder aan de overkant van de vlakte lagen. Bergen die ik natuurlijk niet zag liggen in die wolk.
De eerste van die twee bergen zag ik pas toen hij een paar honderd meter voor mij opdoemde. De vraag was dan natuurlijk welk van beide het was. Zit ik te ver naar links of te ver naar rechts? Op basis van de vorm dacht ik de linkse te pakken te hebben en boog wat af naar rechts. Toen ik wat dichter kwam vond ik de vorm toch meer op de rechtse lijken en veranderde van gedacht. Het tweede gedacht bleek het juiste te zijn en ik vond zonder verdere moeilijkheden de ongeveer honderd meter brede doorgang tussen beide bergen.
Van daar trok ik verder naar Geysir. Het koste me nog een paar uurtjes over een groen glooiend landschap en helemaal op het einde wat scrambling om een rotswand af te geraken. Geysir is een van de grote toeristische atracties van IJsland. Er was vroeger een grote geiser die de oorsprong is van het woord geiser. Die is al een hele tijd nauwelijks actief, maar vlakbij is er nog een tweede geiser, Strokkur genaamd, die om de tien minuten een zuil kokend water een tiental meter de lucht inspuit. Daarmee is de plaats toch gered tot meerdere glorie van het toerisme. Er rond zijn nog wat stoombronnen, kokende modderpoelen en dergelijke waar je op een mooi afgebakend paadje wat tussen kan wandelen. Wel indrukwekkend om eens te zien, maar voor iemand die zoals mij al een paar dagen amper mensen gezien had was het behoorlijk druk. Ik maakte dus dat ik er snel weg kwam en trok noordwaarts.
Een harde noorderwind maakte het moeilijk gaan en de regen die ik er af en toe bij kreeg hielp ook niet echt. Het doel dat ik voor mij zag was nog maar eens de Langjökull. Af en toe dan toch. Een groot deel van de tijd zat de gletsjer weggestopt in de wolken. Naast mij zag ik in de vlakte de stofwolken ontstaan waar ik de dag tevoren al zo in had lopen ronddwalen.
Aan de voet van de Eystri-Hagafellsjökull (een aftakking van de Langjökull) ligt het Hagavatn. Dat watert af via een paar spectaculaire watervallen. De wind was intussen zo sterk dat bij de kleine watervallen het water af en toe terug omhoog vloog. Daarmee had ik eindelijk een goed zicht op de gletsjer. Zoveel mogelijk langs de rand ervan trok ik verder naar het noorden. Dat voerde me door een paar prachtige verlaten valleien. Afwisselend was het eens een rotsvallei, dan weer vulkanisch zand waarin mijn voetsporen bleven staan alsof ik op de maan geland was. Wat hoger lag de vallei dan weer bijna volledig bedekt met sneeuw. Elke col en elke bocht bracht een verrassing.
Aan de voet van de Suðurjökull en de Norðurjökull (beide ook zijtakken van de Langjökull) ligt het Hvítárvatn. Op de kaart zag de rivier die daarvan wegstroomde er nogal breed uit, dus nam ik mijn bocht een beetje breed om via een brug over te steken. Daarbij passeerde ik nog eens over de flank van de Skálpanes. Dat is opnieuw zo een grote platte vulkaan. Veel beschutting tegen de wind geeft die niet en het was niet zo heel evident om er een redelijk plaatsje voor mijn tent te vinden.
Na de brug trok ik dan weer wat meer de richting van de gletsjer uit. Daarmee loop je opnieuw tegen een rivier, de Fúlakvísl, die netjes noord-zuid stroomt. Ter hoogte van de Þverbrekknamúll had ik die toch lang genoeg gevolgd en stak de rivier over aan een zwaar vertakkend stuk op een morene. De rivier bleek nog behoorlijk breed en snelstromend te zijn. Het was een heel doolhof om van eiland naar eiland overstekend de doorwaadbare plaatsen aan elkaar te rijgen. Eens ik de rivier over was kreeg ik terug toegang tot een heel stelsel van kleine valleien aan de rand van de gletsjer. Die waren nog mooier dan dat vorige. Ik zette er mijn tentje op bovenaan een afgrond van waar ik een fenomenaal uitzicht had over de onderliggende vallei en de gletsjer. Mogelijk was het de meest indrukwekkende kampeerplaats die ik ooit had.

De volgende dag zat ik al snel in de dichte mist, wat in een besneeuwde vallei voor uitdagend navigeren zorgt. Ik ging behoorlijk de mist in. Figuurlijk dan. Als je toch de goede richting vast hebt, daal je, kom je onder de wolken en plots strekt zich een gigantisch vlakte voor je uit. In de vlakte zag ik vanop mijn berg een tiental kilometer verder al de stoompluimpjes van de stoombronnen van Hveravellir. Dat was mijn volgende doel.
Daar aangekomen wandelde ik even tussen de stoombronnen, kokende modderpoelen en dergelijke. Hveravellir heeft een beetje hetzelfde probleem als Geysir. Plots kom je er mensen tegen. Veel mensen. Zeker een stuk of twintig. En er is een pad. Waar je op moet blijven. Anders ben je stout. Of zoiets.
Erg lang ben ik er niet gebleven. Ik ging pal naar het zuiden naar de Strýtur. Nog maar eens een grote platte vulkaan, deze is zelfs lager dan de vorige waar ik reeds op ging. Nog verder naar het zuiden passeerde ik over de top van Kjalfell. Deze is hoegenaamd niet plat, maar heeft wanden die steil uit de vlakte oprijzen. Gelukkig geraak je er zonder problemen op. Op de top was het een beetje tussen de wolken doorpiepen om toch iets te kunnen zien. Ik liep hem af langs de westkant over een zalige puinhelling. Erg steil, maar met vrij kleine stenen. Dat was een fantastisch stukje om mijn screerunning wat te oefenen.

De berg staat wat verloren in de vlakte. Eens ik hem af was trok ik dus nog maar eens een brede vlakte door die meer begon te glooien naarmate ik dichter bij Kerlingarfjöll kwam. Om daar te geraken moest ik een paar rivieren oversteken, die soms behoorlijk breed waren. Eentje was zelfs bijzonder nipt om over te geraken. Het water was er behoorlijk diep en stroomde sterk genoeg om me te beginnen meesleuren.
Daarmee kwam ik toch aan het gebergte Kerlingarfjöll. Daar heb je een vallei die ook erg gekend is om de geothermische verschijnselen. In plaats van via de camping in het noorden erheen te gaan maakte ik om omweg om langs het zuiden te naderen. En passant ging ik ook even over de Mænir. Het was een dag met veel lage wolken, regen en een snijdende wind. Tot mijn verrassing zag ik voor me uit nog iemand de Mænir beklimmen. Na wat proberen keerde die terug. Het bleek zowaar een Belg te zijn die vond dat je de helling niet op kon geraken omdat je door de losliggende stenen steeds omlaag schuift. Ik was het daar natuurlijk niet mee eens en vatte de klim aan via een lichtjes andere lijn die me wat meer over sneeuwvelden liet passeren. De andere volgde mij, maar al snel zat hij een heel eind achter. Geen idee of hij uiteindelijk toch boven geraakt is. Ik heb in elk geval niet de gewoonte om te wachten op mensen die met een selfie-stick rondlopen.
Op de top waren die laaghangende wolken een dichte mist. Daarmee was het een beetje oppassen om de goede kant te vinden om af te dalen. Het was niet de bedoeling om per ongeluk op een gletsjer terecht te komen. Eerst prutste ik wat over rotsblokken, maar al snel had ik een paar sneeuwvelden te pakken waarover ik erg snel kon afdalen. Na een paar minuten zag ik onder mij al de pluim van een stoombron.
Hveradalir zelf is schitterend. Je loopt er de hele tijd tussen stoombronnen, warmwaterpoelen en nog van dat fraais. De grond heeft er ook prachtige rode en gele kleuren. Het enige nadeel is dat bij regenweer die prachtige rode en gele kleuren een spiegelgladde modderlaag worden die typisch nog ferm steil is ook. Ik ben een paar keer al glijdend een helling af gekomen. Behalve dat het niet bijster elegant is heeft dat vooral als nadeel dat je er behoorlijk vuil van wordt.
De vallei is erg lang en enkel de onderste helft is ontwikkeld voor het toerisme. Eens je wat hoger de vallei in gaat kom je nog altijd even veel geologisch spektakel tegen, maar er zijn geen netjes uitgezette paden en bijgevolg ook geen andere mensen. Dat was eigenlijk nog mijn favoriete stuk van Hveradalir.
Ik ging de vallei helemaal door en zocht aan het einde een doorsteek naar de rand van het gebergte. Op dat hoger gelegen stuk is het reliëf niet echt geprononceerd en de combinatie van regen, mist en een paar meter sneeuw op de grond maakten het navigeren erg moeilijk. In alle richtingen zag ik gewoon wit en de paar bultjes die er waren hadden echt niet de ambitie belangrijk genoeg te zijn om op de kaart te staan. Op kompas hield ik gewoon de min of meer juiste richting aan met het idee dat ik wel zou zien waar ik was eens ik begon te dalen. Dat bleek te kloppen en een graat volgend kwam ik terug onder de wolken uit. Een uur later had ik dan genoeg referentiepunten om effectief te weten waar ik was en daarmee was ik terug op weg..

Na de stukjes gebergte volgt meestal een brede vlakte en dat was nu niet anders. Tot voorbij het kunstmatige Sultartangalón kon ik goed tempo maken.
Daarna vatte ik de aanloop naar Hekla aan. Die is nog behoorlijk actief en is daarmee waarschijnlijk een van de meest beruchte IJslandse vulkanen. Tot bij Hekla geraken was een knoeiboel. Het wisselde een beetje af tussen grof mul zand dat succesvol je schoenen vol met stenen probeert te krijgen en lavavelden met grillige lavablokken die erg scherp zijn en een waar doolhof vormen. Dat schiet absoluut niet op.
Pas wanneer je in de sneeuw terecht komt wordt het gaan opnieuw wat eenvoudiger. Natuurlijk ook niet te eenvoudig. Een snerpende wind maakte het bitter koud en de top zat natuurlijk in de wolken. Op de top staat wat meetapparatuur waar door de ijzige wind horizontale ijspegels aan gevormd waren.
Lang ben ik niet op de top gebleven en ik liep snel de berg weer af. Terug onder de wolken gekomen strekte zich voor mij een zwart-witte vallei uit. Inktzwarte lava werd afgewisseld met spierwitte sneeuw. Het zag er bijna uit als een speelbord. Op basis van de ervaring van eerder die dag besloot ik natuurlijk op wit te spelen. Op de hogere stukken was dat erg eenvoudig. Eens ik wat lager kwam was er natuurlijk steeds minder sneeuw en werd ik steeds vaker op de grillige lavablokken gedwongen.
Ik ondervond hier ook dat de sneeuw niet altijd een goed idee was. Soms was de ruimte tussen twee blokken opgevuld met sneeuw, en verborg zo een vrij diepe put. Daar kon je plots meer dan een meter in wegzakken als je er een voet op zette. Het grootste deel van de dag spendeerde ik zo mij een weg banend doorheen het lavaveld.
In de late avond kwam ik dan toch in de volgende vallei uit. Daar was de toestand gelukkig iets beter. De vallei was nog volledig dichtgesneeuwd en bij het vallen van de avond werd het er gruwelijk koud. Ik kruiste er een jeep en wat later een quad van de reddingsdienst die een min of meer berijdbare weg zochten doorheen de vallei. In het passeren vroegen ze of bij mij alles in orde was, waar ik bevestigend op kon antwoorden. Net onder de sneeuwgrens zette ik mijn tentje op. Het was nog eens een fantastisch kampeerplekje.
De volgende dag was ik terug op pad. Op de flank links van mij zag ik plots de typische pluim van een stoombron. Die moet ik natuurlijk eens dichter gaan bekijken. Daar aangekomen zag ik dat er nog een heel pak stoompluimen in de directe nabijheid opstegen. Hier kon ik lekker ongestoord tussen de geothermische verschijnselen rondlopen. Wat een verschil met de plaatsen die goed bereikbaar zijn en waar de toeristen in drommen rondlopen.
Van daaruit ging ik verder over een prachtige graat naar de top van de Háalda met een verbluffend uitzicht op het meer ernaast. Eens je daar af bent kom je in de periferie van Landsmanlaugar. Dat is het begin (of het einde zo je wil) van de Laugavegur, de meest populaire wandelroute van IJsland. Bij het naderen van Landsmanlaugar kwam ik steeds meer mensen tegen. Landsmanlaugar zelf bleek een wirwar van miljoenen tentjes te zijn. Waarschijnlijk waren het er maar een honderdtal, maar voor mij was de cultuurschok even groot als wanneer ik plots een miljoenstad zou binnengewandeld zijn.
Je kan natuurlijk wel raden dat ik er niet te lang bleef. Het eerste deel van de Laugavegur liet ik aan mij voorbij gaan en ik koos een alternatieve route over de top van de Bláhnúkur, dan over een mooie scherpe graat omlaag en de volgende top terug omhoog om daarna terug bij de Laugavegur aan te sluiten.
De Laugavegur is een prachtige route, maar in vergelijking met wat ik daarvoor in IJsland deed ongelooflijk druk. Je mag erop rekenen dat je zeker elk kwartier iemand tegen komt. Hij wordt verkocht al toch van vier dagen met hutten en campings die strategisch geplaatst zijn. Eerlijk gezegd is het op een dag goed te doen als je wat tempo maakt. In totaal is het maar een dikke vijftig kilometer. Ik deed het op twee halve dagen. Die tweede dag hoorde ik bij het passen van de hut aan het Aftavatn dat er een “severe weather warning” voor het gebied gold. Er werd een storm aangekondigd met windsnelheden tot 30 meter per seconde. Even rekenen leerde me dat dit overeenkomt met meer dan honderd kilometer per uur, wat inderdaad snelheden zijn waarbij je liever niet op een berg wil zitten.
Het komt er dus op neer dat ze de Laugavegur min of meer aan het ontruimen waren door iedereen sterk aan te raden om ofwel een paar dagen in een hut te blijven ofwel de tocht af te breken en het gebied te verlaten. De meeste mensen luisteren daar een stuk beter naar dan ik en plots had ik de hele Laugavegur voor mij alleen.
Aan het einde van de Laugavegur, in Þórsmörk, moest ik dan toch de knoop doorhakken. Ofwel bleef ik daar wat zitten wachten op beter weer, ofwel waagde ik me toch aan de doorsteek naar Skogar over een pas tussen Mýrdalsjökull en Eyjafjallajökull door. Dat betekent dan wel een col van 1100 meter over trekken waar het behoorlijk lelijk zou kunnen doen. Ik besloot het er toch maar op te wagen met het idee dat ik altijd kan terugdraaien als de omstandigheden echt te moeilijk zijn. Er zitten in de pas ook een paar hutten die ik als noodoplossing kon gebruiken.
Het eerste stuk gaat over een erg mooie graat. Eens ik dan wat hoger kwam stak de wind op en deed goede pogingen om me omver te blazen. Eens in de sneeuw werd het helemaal leuk. Die was door de erg koude temperaturen wat bevroren zodat je daar op sportschoenen eigenlijk geen grip op had. Erg veel mogelijkheid om me schrap te zetten tegen de stormwind had ik niet. Hier en daar werd ik opzij geblazen door de wind tot ik terug op een stuk met wat meer grip terecht kwam.
In de col kwam ik in het slechtst mogelijke scenario terecht. Mist, sneeuw, harde wind en markeringen die ergens in de sneeuw verdwijnen. Voor het gemak ook nog hevige regen die alles doorweekt. Wat op goed geluk zorgde ik er voor dat ik zuidelijke richting bleef aanhouden. Het was vooral zaak om in beweging te blijven. Eens ik begon te dalen kwam ik terug op het pad terecht en eens ik beneden de sneeuwgrens kwam zette ik mijn tentje op om daar de storm uit zitten en uit te slapen.
Mijn hoop dat de volgende dag het weer zou beteren bleek ijdel. Ik wachtte op een periode met wat mooi weer, maar telkens ik dacht dat die er aan kwam kreeg ik met hernieuwde kracht een hagelstorm over mij. Na een tijd was ik het toch beu en brak mijn tent ondanks de storm op en daalde verder richting Skogar. In de lager gelegen gebieden viel van de storm opnieuw niets te merken. Onderweg passeer je daar verschillende mooie watervallen, maar de omstandigheden waren echt niet van die aard om tijd te maken voor wat sightseeing. In Skogar stond ik terug aan de ringweg, zonder logische manier om het binnenland in te gaan en zonder tijd om nog veel te doen. Ik heb er gewoon een punt achter mijn tocht gezet en ben van daar rustig naar Reykjavik gereisd. In totaal heb ik daar in IJsland tijdens mijn trektocht twaalf dagen volledig autonoom kunnen rondtrekken.
IJsland is echt een prachtig land. Het is ongelooflijk hoe je er zo kan rondzwerven. Zeker als je een beetje van de meest toeristische plaatsen weg gaat kom je hoegenaamd niemand tegen. Eigenlijk vraag ik me af waarom ik zo lang gewacht heb om eens naar IJsland te gaan.

Na IJsland ben ik niet lang thuis gebleven want een week later trok ik al voor een paar dagen naar Schotland. Daar liep ik de Glen Coe Skyline. Dat is een nieuwe wedstrijd die er op voorhand erg veelbelovend uit zag. De wedstrijd maakt een rondje omheen de vallei Glen Coe. In het parcours waren een paar bekende scrambles opgenomen. De belangrijkste zijn Curved Ridge (graad III, net onder rotsklimmen) en Aonach Eagach (graad II). In totaal werd ons 52 kilometer met 4200 hoogtemeters beloofd. Dergelijke parcours zijn wat te technisch voor mij om erg competitief te zijn, maar ik doe dat gigantisch graag/.
De start werd gegeven aan het Glen Coe Mountain Resort. De eerste zeven kilometers waren erg gemakkelijk over de West Highland Way. Er werd vooraan gestart alsof het een tien kilometer was. Blijkbaar wou iedereen snel aan de voet van Curved Ridge komen om opstoppingen te vermijden. In dat tempo heb ik me de eerste minuten toch wat in verslikt. Blijkbaar was ik niet de enige want ik kon toch een beetje terrein terugwinnen en rukte op naar iets rond de tiende plaats.
Curved Ridge zelf was fantastisch. Het is een erg mooie spectaculaire klim. We hadden het geluk dat de rotsen droog waren en het parcours was zo uitgestippeld dat de stukken met het grootste steenslagrisico vermeden werden. Ik ben geen echte klimmer, dus hier werd ik door verschillende mensen ingehaald. Dat is ongeveer zoals ik op voorhand verwacht had. De beklimming van Curved Ridge bracht ons tot de top van Stob Dearg. Eens we daar waren volgde een beter beloopbaar stuk. Over een graat liepen we naar Stob na Doire vanwaar het steil omlaag ging. In de vallei kregen we niet veel rust want aan de overkant moesten we recht omhoog de wand op. Boven wat genieten zat er niet direct in. Enerzijds zaten de toppen toch in de wolken en anderzijds moesten we direct omlaag de volgende vallei in. Deze volgden we iets langer. Behalve de stukken West Highland Way aan het begin en einde van de wedstrijd, is dit het enige stuk waar over een gewoon pad gelopen wordt.
Aan het einde van de vallei volgde nog eens een steile klim. Deze keer ging het naar de top van Stob Coire Sgreamhach. Daar begonnen we aan een mooie graat die ons naar Bidean nam Bian, met zijn 1150 meter het hoogste punt van de wedstrijd, bracht. Er zat ook een stukje heen en terug naar de top van Stob Coire nan Lochan in. Ik neem aan dat je daar een prachtig uitzicht over de vallei hebt. Nu viel er alleen mist te zien en die was niet mooier of lelijker dan anders. Het voordeel van een stuk heen en terug is dat je eens kan kijken waar de andere lopers ten opzichte van jou zitten. De conclusie was dat er al behoorlijk wat volk voor mij zat en nog veel meer achter mij.
Aan het einde van de graat liepen we van An t-Sron omlaag over een pad. Hoewel het duidelijk een pad was, had iedereen het hier behoorlijk moeilijk. Het pad bestond uit stenen die tot een trap gerangschikt waren. Het probleem is alleen dat die allemaal nat en daardoor spiegelglad waren. Wat het leven soms een beetje spannend maakt als je daar zo snel mogelijk af wil lopen.
Mij lukte het nog redelijk goed. Niemand haalde mij bij en ik kon zelfs een paar lopers voorbij steken. Uiteindelijk kwam iedereen toch zonder ongelukken aan het einde van die afdaling. Daarmee zat ik op het laagste punt van de wedstrijd. We moesten er de weg doorheen de vallei van Glen Coe over steken. Hier was ook de enige bevoorrading op het parcours. Sinds Curved Ridge had ik mooi mijn positie kunnen handhaven. Ik schat dat ik ongeveer rond de twintigste plaats liep op dat moment.
Na de bevoorrading werden we direct de wand aan de overkant van de vallei op gestuurd. Hier klommen we negenhonderd meter op een afstand van iets meer dan een kilometer. Dat voel je redelijk goed in de benen. Zeker als je al een halve dag bezig bent met over rotsen te springen. Boven begonnen we met een nieuw hoogtepunt van de wedstrijd. We liepen de volledige lengte van Aonach Eagach af. Dat is een messcherpe graat waarop je regelmatig langs weerszijden boven een gapende afgrond staat. Regelmatig moet ook een beetje omhoog of omlaag geklauterd worden, wat hem toch een graad II scramble maakt. De wolken speelden een beetje verstoppertje met de graat, maar meestal hadden we toch een uitzicht naar tenminste een kant.
De graat is fantastisch mooi. Zelden heb ik zo lang over dergelijk woest terrein gelopen. Net als op Curved Ridge was mijn probleem vooral dat ik over dergelijke passages niet heel snel ben. Ik geraak overal wel op en over, maar bij gebrek aan rotswanden in Vlaanderen heb ik niet echt de automatismen om aan heel hoog tempo te bewegen in een dergelijke omgeving. Dat is natuurlijk in vergelijking met de absolute top in dergelijk werk. Zoals te verwachten viel verloor ik hier opnieuw redelijk wat terrein. Ik moet toegeven dat ik er fysiek ook behoorlijk begon door te zitten op de graat. Eens we van de graat kwamen volgde een beter beloopbaar stuk over de kam om dan af te dalen naar de West Highland Way.
Over de West Highland Way volgen dan nog een paar erg snelle kilometers. In eerste instantie is dat de afdaling van de bekende Devil’s Staircase (die echt totaal niks voorstelt) en daarna wat we de eerste kilometers aflegden in omgekeerde richting. Dat betekent een paar kilometer lang geleidelijk stijgend wat voor iedereen zo mogelijk nog het stuk is waar we het meeste hebben afgezien. Na 9u17 was ik als dertigste terug aan het Glen Coe Mountain Resort. Je merkt dat dit geen snelle tijd is voor een 52 kilometer, maar daar heeft het parcours natuurlijk alles mee te maken.
De wedstrijd was schitterend. Het was veruit het meest technische parcours waarover ik ooit geracet heb. En dat wil intussen toch het een en ander zeggen.Tijdens de wedstrijd heb ik me wel regelmatig afgevraagd hoe ik voor zoiets moet trainen. Ik zie bij ons niet direct een realistische mogelijkheid. Misschien met ik aan het gemeentebestuur maar een vragen of ze geen rotswand van een paar meter hoog kunnen installeren. Anders ga ik nooit de mogelijkheid hebben om voldoende op rotsen dwaas te doen.

This entry was posted in Nieuwsbrief. Bookmark the permalink.

3 Responses to Nieuwsbrief augustus 2015

  1. Wouter Desmet says:

    Hey Wouter,

    Alweer een leuk verslag en een prachtige fotoreeks! Je moet een mens dromen.

    Je geeft aan dat scramblen niet je specialiteit is wegens gebrek aan trainingsmogelijkheden. In de Ardennen zijn toch wat mogelijkheden om dit te trainen?

    Groeten,

    Wouter

    • wouter says:

      Er moeten er zijn, maar ik heb moeite om ze te lokaliseren. Dus, shoot: noem me een wand met pakweg een honderdtal hoogtemeters die rotsig genoeg is om redelijk wat scrambling toe te laten, maar toch toegankelijk genoeg om geen touwen nodig te hebben. Ik heb eerlijk gezegd geen voorbeeld.

      • Stef says:

        Ik denk dat het geel en blauw bollenpad in Beez daar nog het meest geschikte voor is… Meest technische `wandeling` in mijn ogen in Belgie…

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

*

You may use these HTML tags and attributes: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <strike> <strong>