Nieuwsbrief april 2015

Eerst start ik even met een huishoudelijke mededeling. Een commentaar die ik soms hoor op mijn nieuwsbrieven is dat ze te lang met te veel tekst zijn en daarom niet aangenaam om te lezen in een mail. Een volledig terechte opmerking.
Om daar wat aan tegemoet te komen ben ik begonnen met het maken van een versie aangevuld met foto’s, eventueel eens een kaartje en waarbij ik in het algemeen naar een aangenaam leesbaar geheel streef. Deze worden niet rondgemaild, maar kan je vinden op http://www.kleineyeti.be/nieuwsbrief. Op dit moment staan de nieuwsbrieven van januari, februari en maart 2015 er al.
Ik probeer daar het verzendingsritme te volgen met een maand vertraging. Concreet hoop ik dat deze nieuwsbrief ertussen zal staan wanneer ik die van mei verzend. Al maak ik daar niet echt harde beloftes over. Zo, en daarmee kunnen we over naar de gewone orde van de dag.

Het eerste dat over april te melden valt is dat ik me nog eens met oriëntatielopen heb bezig gehouden. Diep in de Ardennen, aan de rand van mijn standaard trainingsterrein werd de HOCup georganiseerd. Dat is goed voor twee dagen oriëntatielopen. Ik pik dat graag eens mee als een alternatieve training. Meestal zijn die dingen wel redelijk kort. Ik rekte de training de beide dagen dus wat op door anderhalf uur naar de start te lopen en daarna nog terug. Op zaterdag was dat een regionale veldloop in Vierves. De eerste helft werd in het dorp gelopen. Dat dorp is een ware doolhof met een heel pak steegjes en doorsteekjes. Het meeste tijd verloor ik bij de start. Ik kreeg de kaart en het duurde een hele tijd voordat ik door had waar de eerste post ergens was. Tussen all die lijntjes en bolletjes viel mijn oog gewoon niet op het nummertje een. Daarna ging het wel redelijk vlot. Je kan goed doorlopen en daar ben ik toch nog altijd het sterkste in. Al volgen de posten wel heel snel op elkaar voor mij. De tweede helft lagen de posten in het bos op de flank van de Viroin. Dat vind ik toch een stuk leuker. De meeste posten gingen nog steeds vlot al heb ik naar post 25 toch een ferme fout gemaakt. Eigenlijk moest je daar gewoon een klein stukje over een plateau, maar ik ging stomweg helemaal omhoog en daarna terug steil omlaag. Een stommiteit die me toch een tweetal minuten zal gekost hebben. Uiteindelijk werd ik hier twaalfde in iets meer dan veertig minuten.

De dag erna was het nabijgelegen Olloy de plaats waar de wedstrijd doorging. Deze keer ging het om een nationale wat wil zeggen dat het parcours een stuk langer en lastiger is en de tegenstand een pak sterker. Hier werd het parcours uitgezet door Fabien, wat wil zeggen dat het echt wel de moeite is.
Hier liepen we de hele tijd dwars door het bos, dikwijls lange stukken dwars door alles heen, met een heel pak hoogtemeters en posten die soms niet echt evident te vinden zijn. Ik ben daar eerlijk gezegd niet zo heel sterk in. Het lukt me wel om alle posten te vinden maar de kortste of snelste weg ontgaat me regelmatig op het moment zelf. Het was echt een gevarieerde omloop met vele posten in het bos boven op een helling, sommige in de vallei en op het einde een heel stuk doorheen een rotszone. Na twee en een half uur lopen stond ik aan de uitslag. Je laat daar je chip uitlezen en krijgt een soort kassaticket met je resultaat op. Bij mij stond er NCL op, wat staat voor Non Classé. Gediskwalificeerd dus. Eens nakijken van mijn tussenpunten en het bleek dat ik stomweg vergeten was om naar de achttiende post te lopen. Deze lag amper een paar tiental meter van de zeventiende, maar ik zat met mijn hoofd duidelijk al verder en vertrok direct naar nummer negentien. Erg stom en het heeft me zelfs amper een voordeel opgeleverd. Toch blijf ik het een erg leuke wedstrijd vinden. Fabien heeft echt een meesterwerkje afgeleverd.

De week daarna vloog ik nog eens naar Engeland. Deze keer reisde ik helemaal naar het Lake District. Vanuit Ambleside begon ik te lopen. In eerste instantie liep ik naar de top van Red Screes. Daar heb je een echt mooi uitzicht over Ambleside en dan verder Lake Windermere. Tot mijn grote verrassing kon ik dat allemaal zien. Het was namelijk een dag met stralend blauwe lucht. Iets dat ik nog maar erg zelden meegemaakt heb in het Lake District. Meestal loop ik daar in de regen en de mist te knoeien. Van Red Screes boog ik af naar het westen en liep via Dove Crag tot Fairfield. Daar liep ik gewoon recht omlaag naar Grisedale Tarn. Erg steil en zeker niet hoe het pad loopt, maar eigenlijk wel goed te doen als je een beetje je weg zoekt tussen de steenvelden.
Daarna ging ik doorheen het Grisedale en kroop recht omhoog naar het begin van Striding Edge. Dat is erg leuk loopterrein. Het is een rotsgraad naar de top van Helvellyn die vrij spectaculair is. Je kan netjes op de graad blijven met aan beide kanten een steile rotswand. Het is een van de klassieke wandelingen in het Lake District en ik moet tot mijn schande bekennen dat ik er nog nooit geweest was. Het was zelfs de allereerste keer dat ik boven op Helvellyn stond, hoewel die als derde hoogste berg van Engeland (of tweede hoogste afhankelijk van de gebruikte definitie van berg) erg populair is. Van daar uit volgde ik de bergkam over Nethermost Pike en Dollywagon Pike terug naar Grisedale Tarn. Tegen dan begon het al redelijk laat te worden en ik bivakkeerde niet ver van de tarn. Het was niet bijster warm en redelijk winderig, maar een erg mooi slaapplaatsje.
De volgende ochtend liep ik terug het Grisedale door, maar deze keer contourde ik over de oostwand. Daar ligt geen pad, maar daar trek ik me natuurlijk niks van aan. Zo ging ik verder tot de voet van Pinnacle Ridge.
Zoals de naam het laat vermoeden is dat een graat, met daarop een paar scherpe, uitstekende rotsblokken. Dat zijn de “pinnacles” waarnaar de graat genoemd is. Het is een van de beroemdste “scrambles” in het Lake District. Op handen en voeten de rotsen opkruipen wil dat eigenlijk zeggen. Deze is een zogenaamde grade III scramble, wat op een schaal van I tot III is. Het is dus net onder rotsklimmen. Die klim even testen was het hoofddoel van mijn komst naar Engeland. In september wil ik een wedstrijd lopen die over Pinnacle Ridge passeert en op voorhand wilde ik dat toch eens verkend hebben. Toen ik aan de voet kwam stond Steve al te wachten en koud te krijgen. Ik leende hem even mijn donsjas zodat hij wat op kon warmen. Wat later kwam ook Charlie toe en begonnen we samen de beklimming.
Dat ging eigenlijk vlotter dan ik verwacht had. Het helpt als je de weg wat kent (Steve en Charlie kenden die helemaal vanbuiten) maar het grootste deel van de tijd is het totaal evident waar je handen en voeten moet zetten. Er zit maar een hoekje in van een meter of vijf hoog waar je een beetje moet zoeken naar het goede houvast. Sneller dan ik het verwachte waren we over de pinnacles en stonden we boven op de ridge. Daar liet ik Steve en Charlie achter die nog wat op de graat zouden spelen en stapte verder tot de top van Saint Sunday Crag. In tegenstelling tot de dag tevoren was de lucht vol met wolken. Die kwamen niet bijster hoog en op de top stond ik gewoon in de mist. En begon het te regenen. Dit moet Engeland zijn.
Van Saint Sunday Craig liep ik gewoon terug naar Ambleside langs Fairfield en High Pike. Daar kon ik dan de bus en verder de trein nemen om terug naar huis te vliegen. Het grootste probleem met het Lake District is dat het iets te ver van luchthavens ligt om interessant te zijn voor een weekend.

De week erna had ik nog eens een wedstrijd voorzien. Voor zijn tiende editie had de Bouillonnante (zoals de naam het laat vermoeden zijn start en aankomst in Bouillon) een afstand van honderd kilometer voorzien. In de beginjaren van de wedstrijd liep ik er een paar keer, maar de laatste jaren liet ik Bouillon steeds links liggen. De reden is vooral dat de inschrijvingen een half jaar op voorhand open gaan en op een paar uur volledig vol zitten. Voor wedstrijden in de Ardennen schrijf ik me bijna nooit zo ver op voorhand in, maar die neem ik er gewoon tussen als ik even geen andere plannen heb.
Voor de honderd kilometer, die er uiteindelijk 104 bleken te zijn, maakte ik eens een uitzondering. En dan nog stond ik in eerste instantie op de wachtlijst omdat ik het vertikte om hiervoor om middernacht achter de pc te gaan zitten.
Mijn wedstrijd was geen succes. De vrijdag ervoor stond ik op met een ferme verkoudheid. Je kent dat: mottig zijn, keelpijn, koppijn, snot, hoesten… Je gaat er niet dood van, maar leuk is het niet echt. Met een nacht of twee goed slapen geraak je daar wel van af. Het probleem is dat een paar uur later om middernacht de start al werd gegeven. En had ik geen mogelijkheid om in de loop van die dag wat uit te rusten.
Aan de startstreep op de binnenplaats van het kasteel van Bouillon had ik meer goesting om in mijn bed te kruipen dan om een wedstrijd te lopen. Ik nam het vrij rustig en was ongeveer vijftigste bij de start. Eens ik begon te lopen voelde ik me gelukkig een stuk beter. OK, dan probeer ik gewoon en we zien wel hoe ver ik kom. Ik schoof rustig op naar voren tot bij een groepje dat achter wat vroege lopers aanliep. Dat viel dan wat uit elkaar en een hele tijd liep ik samen met Aaike en Thomas. Voor ons alle drie was het een aangenaam tempo waaraan we zonder problemen konden lopen kletsen. Wat verder kwam ook André erbij. Leuk, want die had ik al erg lang niet meer gezien.
Zo ging het verder tot we een goed uur ver waren. Toen ging bij mij gewoon het licht uit. Niet verwonderlijk natuurlijk. Gezien mijn toestand ga ik dan niet forceren en krampachtig proberen om verder te gaan. Ik ging rustig verder tot de eerste bevoorrading na 29 kilometer waar ik uitstapte. Daarna probeer ik gewoon om zoveel mogelijk slaap in te halen. Eerst een beetje in mijn overlevingsdeken in het bos en daarna gewoon in mijn bed in de jeugdherberg. De timing van ziek worden was wel erg ongelukkig, maar eerlijk gezegd kom ik dat veel liever tegen in Bouillon dan voor een echt interessant wedstrijd. Daarvan heb ik er later op het jaar van eind juni tot begin november nog meer dan genoeg voorzien.

De week erna was ik terug op stap. Jullie hebben al lang door dat ik in het weekend niet veel thuis ben. Deze keer ging ik naar Zwitserland. Het plan was zoals vaak nogal vaag. Afhankelijk van hoeveel sneeuw er nog zou liggen wat bergen van geschikte hoogte kiezen en daar wat rondlopen. Volgens mijn info was er nog redelijk wat sneeuw boven de tweeduizend meter en ook groot risico op lawines. Dan kies ik voor niet al te hoge bergen. Mijn oog viel op de keten tussen het Lac Léman en de Mont Blanc. Zeker aan de noordkant is die niet bijster hoog.
Met de trein ging het tot Aigle waar ik ‘s avonds toekwam en een plaatsje voor mijn bivakzak zocht en vond. Het weerbericht dat ik op voorhand gezien had gaf dan wel wolken, maar beloofde dat het droog zou blijven. Toen het begon te regenen maakte ik me dan ook niet echt zorgen en ging ervan uit dat het na een paar druppeltjes wel over zou waaien. Zeker niets om aandacht aan te besteden. Dat bleek een flinke vergissing.
De volgende ochtend regende het nog altijd en in mijn naïviteit had ik de bivakzak niet goed gesloten. Wat wil zeggen dat er de hele nacht wat water was blijven binnensijpelen en mijn donsslaapzak als een spons al het water had opgezogen. Die was dus helemaal nat. Dat is een ferm probleem. De slaapzak volledig laten drogen is de enige oplossing, maar waar doe je dat als het maar blijft regenen? Gelukkig had ik Siebrig als reddende engel en zo kwam ik in het Saastal terecht hoewel ik dat op voorhand helemaal niet van plan was. Er ligt daar nog te veel sneeuw en er is lawinegevaar.

Ik probeerde toch en liep een eerste dag richting Hannig, een bergbaanstation op iets meer dan 2300 meter hoogte. Daarvoor moest ik eerst omhoog naar Saas-Fee. Ik was nog maar aan de bovenste huizen van het dorp toen ik een lawaai hoorde als een passerende trein in de verte. Dat kan het natuurlijk niet zijn want daar is geen velden of wegen een trein te bespeuren. Het was de eerste lawine van de dag en die kwam tot stilstand net buiten het dorp. Niet lang erna hoorde ik een tweede lawine. Die kwam dan aan de overkant van de vallei naar beneden. Vanaf een tweeduizend meter hoogte zat ik volop in de sneeuw. Geen probleem want zelfs in de winter zorgen ze ervoor dat richting Hannig een pad begaanbaar blijft. Op Hannig zelf kan ik dan even van het uitzicht genieten. Absurd genoeg had ik tijdens mijn training stralend weer. De grootste teleurstelling op Hannig was dat de glijbaan van de speeltuin afgesloten was met een houten plank. Ik kon er niet eens een keertje afglijden.
Van Hannig ging het omlaag langs een sneeuwschoenpad. Een bijzonder gladde bedoening was dat. Sommige stukken viel ik meer dan dat ik overeind kon blijven. Ik passeerde even naar het spoor van de lawine die ik eerder gezien had. Gewoon helemaal aan het uiteinde en klaar om weg te spurten als ik boven mij gerommel zou horen natuurlijk. Het was best wel indrukwekkend om te zien. De sneeuwblokken die om laag waren gekomen torenden een eind boven mij uit.
Daarna probeerde ik aan de overkant van de vallei omhoog te gaan en naar Saas-Almagell door te steken. Dat ging goed tot ik in de buurt van de boomgrens kwam. Toen was ik al regelmatig diep aan het wegzakken in de sneeuw. Een spoor viel hier van geen kanten te bekennen. Aan de boomgrens zelf werd het helemaal penibel. Ik zakte voortdurend weg tot boven heuphoogte. Dat zijn toch ondernemingen waar je niet veel aan hebt en ik besloot dan ook wijselijk om te keren en rechtstreeks naar Saas-Grund terug te keren.
De volgende dag besloot ik naar Visp te lopen, waar ik dan de trein naar de luchthaven kon nemen. Siebrig liep het eerste stuk met me mee. Aan de Gsponer Hohenweg keerde zij terug huiswaarts en liep ik alleen verder over de Hohenweg. Daar lag natuurlijk wat sneeuw, maar over het algemeen was die vrij goed te vinden. Op een bepaald moment kom je dan op een vlakker stuk waar het pad niet echt meer te zien was. Het gaat daarna vrij steil omlaag over een steenveld en daar was het mijn geluk dat ik een gps bij had. Anders had ik nooit de goede weg gevonden.
De stukken erna waren terug wat beter beloopbaar wat me deed vermoeden dat het ergste achter de rug was. Compleet verkeerd gedacht natuurlijk. Zeker op de plaatsen die wat in de schaduw van de bergen verborgen zaten lag nog erg veel sneeuw. Ik zakte regelmatig diep weg, zelfs tot borsthoogte. Veel hoger moet de sneeuw echt niet komen. Ook liep het pad hier en daar langs een erg steile helling. Met het probleem dat het pad diep onder de sneeuw verborgen lag en ik dus een sneeuwhelling moest traverseren waar ik me met stijgijzers en ijsbijl toch een stuk zekerder zou gevoeld hebben.
Om het helemaal af te maken moest ik verschillende keren een verdacht vers lawinespoor over. Daar maakte ik natuurlijk altijd goed tempo. Heel stabiel waren die waarschijnlijk niet. Twee ervan waren zelfs zo instabiel dat binnen de twee minuten na mijn passage de hele helling terug begon te schuiven en ik vanop de eerste rij een uitzicht had op een gloednieuwe lawine die het spoor dat ik net gemaakt had wegvaagde. Door mij veroorzaakt ongetwijfeld. Daarmee was rechtsomkeer maken ook geen optie meer.
Eens aan Gspon loop je gelukkig wat lager en kon ik zonder al te veel risico’s de namiddag afwerken. In de namiddag stond ik dan aan het station van Visp. Op voorhand had ik er nog over gedacht om naar een volgend station te lopen, maar de sneeuwpassages waren voldoende slopend geweest om het daarbij te houden.

Posted in Nieuwsbrief | Leave a comment

Nieuwsbrief maart 2015

De afgelopen tijd heb ik naar goede gewoonte niet stil gezeten. Aan het begin van de maand kon je me een weekend in Engeland terugvinden. De belangrijkste motivatie daarvoor is dat je richting Manchester bijna altijd wel een goedkope vlucht kan vinden. En Manchester is interessant omdat het vlak bij het Peak District gelegen is. Vanaf de luchthaven sta je op uurtje in Glossop, aan de rand van het nationaal park. Ik koos deze keer voor een grote lus zuidwaarts. In eerste instantie klom ik tot de Pennine Way, die ik begon te volgen. Die is bijna overal goed beloopbaar en makkelijk te vinden, maar heeft als nadeel dat er altijd redelijk wat volk op terug te vinden is.
Voor een goed uitzicht moet je natuurlijk niet in Engeland zijn. De hele dag waren er laag hangende wolken die het zicht beperkten tot de omliggende bergen. Op de toppen was het dikwijls een totale leegte met enkel wat bogs en dichte wolken in zicht. Bij de wat meer spectaculaire passages zoals Kinder Downfall zag je net genoeg om eens naar beneden te kijken en te zien dat je daar beter niet te veel naast het pad terecht komt. Er stond een flinke wind die erover waakte dat je het zeker niet te warm zou krijgen. Daarover hoor je mij natuurlijk niet klagen.
In de buurt van Brown Knoll verliet ik dan de Pennine Way en liep naar Mam Tor. Daar begint een mooie heuvelrug waarover je netjes een wat meer bewoond stuk kan overbruggen. Langs beide kanten strekt zich een vallei uit. Aan het einde van de heuvelrug daalde ik naar Hope, klom over de top van de Win Hill, daalde aan de andere kant naar het bos en zocht in de bos een plaatsje uit om mijn bivakzak naar te leggen. Voor die dag was het genoeg geweest.
De volgende dag liep ik dan in een niet zo heel rechte lijn terug naar Glossop. De wolken hingen wat lager dan de dag tevoren, want toen ik terug richting toppen klom kwam ik in de mist terecht. Zeker op de stukken zonder pad maakt dat het navigeren iets uitdagender. Vooral de doorsteek van Bleaklow Stones naar Bleaklow Head was niet evident. Voor zover daar een pad ligt splitst het dikwijls in verschillende takken en je loopt er dwars doorheen een ware doolhof van bogs. Op kompas lukte het wel om de goede richting aan te houden. Daarna volgde een stukje Pennine Way, die ik terug verliet om over de top van Cock Hill terug naar Glossop af te dalen. Netjes op tijd om mijn vliegtuig terug te halen.

Twee weken later trok ik totaal de andere richting uit. Het ging naar Barcelona om daar deel te nemen aan de Barcelona Rogaining. Voor mij was het de eerste keer dat ik aan een rogaine zou deelnemen, maar eerder had ik wel al ervaring opgedaan met gelijkaardige wedstrijden. Wat is zo een rogaine dan juist? De basis is een orientatieloop met het scoresysteem. Dat houdt in dat je zoveel mogelijk posten moet vinden binnen een vaste tijd. Elke post levert een aantal punten op (in dit geval varierend van drie tot negen punten) en wie op het einde het meeste punten gescoord heeft is de winnaar. Te laat terugkomen levert natuurlijk strafpunten op. Specifiek voor een rogaine is dat je een behoorlijke tijd krijgt (in dit geval zes uur en dat is toch wel het minimum voor een rogaine; op kampioenschappen is het 24 uur) en dat je in ploegen moet lopen. In dit geval moesten de ploegen tussen twee en vijf lopers tellen. In Siebrig vond ik een goed slachtoffer dat met mij wilde meelopen. Samen vormden we team The Beauty and the Beast. Iedereen is het er over eens dat het een toepasselijke naam is, maar wie de beauty en wie dat beast is, is nog steeds een bron van ruzie in het team.
Zoiets doe je natuurlijk niet in een stad. Gelukkig zijn vlakbij Barcelona verschillende uitgestrekte natuurgebieden en in zo eentje ging het door. Kort voor de start kregen we de kaart en konden we een route in elkaar puzzelen. We besloten te starten met een negenpunter vlakbij de start en dan verder te lopen in wijzerzin. Daarmee zouden we eerst de noordkant van de kaart opruimen en wat me nog in het zuiden meepikten hing dan af van de tijd we nog over zouden hebben. We waren natuurlijk niet de enigen met dat plan en de eerste posten werden vrij vlot in groep gevonden. Het helpt natuurlijk als er een paar voor je eerst wat gezocht hebben. Na een vijftal posten liepen de teams ver genoeg uit elkaar en moesten we het echt wel zelf uitzoeken. De meeste posten vonden we erg vlot wat ons het nodige vertrouwen gaf. Bij een negenpunter die wat verloren op de helling lag, waren we zelfs bijzonder goed. Terwijl velen daar veel tijd verloren hadden we die direct te pakken. Ik ben nog steeds erg trots op hoe we daar georienteerd hebben. Het weglopen van die post was een stuk minder. De kaart gaf de dichtheid van de vegetatie niet aan en onze gekozen lijn bleek dwars door doornige struiken waar we amper door geraakten te lopen. Het was niet echt een fout van ons, maar deed ons toch veel van de moeizaam gewonnen tijd verliezen.
Een paar posten verder zaten we helemaal in de problemen. Een zevenpunter die er op de kaart redelijk evident uitzag vonden we gewoon niet. Met nog een drietal andere ploegen liepen we daar alles uit te kammen, zonder succes. We zijn dus zeker niet de enigen die daar problemen hadden. Uiteindelijk hebben we de post gelaten voor wat hij was. Achteraf bleek dat hij aan de andere kant van het pad lag dan wat op de kaart stond aangegeven. Frustrerend.
Daarna ging het gelukkig terug vlotter en de ene na de andere post werd vlot gevonden. De zuidkant van de kaart hebben we maar heel beperkt kunnen afwerken. Het werd gewoon tijd om terug te keren naar de aankomst. Helemaal op het einde waren onze keuzes wat minder geslaagd. Daar hadden we toch een paar punten extra kunnen scoren. Maar al bij al hebben we wel het resultaat behaald dat we waard waren. Met ons totaal van 176 punten werden we in totaal achtste (en vierde in onze categorie “Mixtes Open”).

Afgelopen weekend trok ik dan nog eens zuidwaarts. Deze keer was Italie de bestemming. Ik vloog naar Bergamo met het plan om een paar dagen in de Prealpi Bergamasche rond te lopen. Het schitterende aan Bergamo is dat het echt aan de voet van de bergen ligt. En dat de vluchten erheen bijna altijd spotgoedkoop zijn.
Het idee was dus simpel: beginnen lopen vanuit Bergamo naar het noorden en zorgen dat ik op tijd op een trein terug zat om op tijd mijn vliegtuig te halen. De eerste dag ging erg vlot. Het weer was bewolkt dus de mooie uitzichten bleven wat achterwege, maar ik liep netjes van berg naar berg. Hoe verder naar het noorden hoe hoger en woester die bergen worden. In eerste instantie zijn dat toppen van een duizendtal meter hoogte. Tegen de avond gingen ze toch al een stuk boven de duizend meter en daar bleek nog wat sneeuw te liggen. Ik bivakkeerde tussen wat sneeuwplekken wat altijd voor koude omstandigheden zorgt.
‘s Morgens bleek het weer niet direct beter. In tegendeel, ik zat in een dichte mist. Het zicht was beperkt tot een meter of tien. Enkel toen ik eens diep daalde om Lecco te passeren kwam ik onder de wolken uit, maar voor de rest liep ik de hele dag in de wolken. Aan sommige noordflanken lag echt nog veel sneeuw, zelfs op vrij lage hoogte. Hoewel ik steeds beneden de 1500 meter bleef was meer dan een halve meter geen uitzondering. Onder die omstandigheden waagde ik me natuurlijk niet te hoog en beperkte me tot de paden waar al een spoor gemaakt was. Anders zou ik toch maar hopeloos verloren lopen.
Pas tegen de avond toen ik op de flanken boven Pasturo passeerde kwam de zon er een beetje door en kreeg ik eindelijk wat zicht op de vallei. Ik bivakkeerde opnieuw op ongeveer 1500 meter hoogte. Dat garandeerde me nog eens een bitter koude nacht.
De volgende ochtend had het weer een wonderbaarlijke metamorfose gemaakt en was er een helder blauwe lucht. Geen wolkje te zien. Daarmee kreeg ik toch nog een paar erg mooie uitzichten cadeau. Een snijdende wind maakte het wel ijzig koud in de vroege ochtend. Wat later op de dag werd de temperatuur aangenamer eens de zon alles begon op te warmen. Ik gebruikte die laatste halve dag om naar het Comomeer te dalen. Dat bereikte ik in Belluno, een schitterend stadje met van die typisch zuiderse steegjes. Daar stapte ik op de trein richting Bergamo en daarmee zat het Italiaanse tochtje er ook op.

Posted in Nieuwsbrief | Leave a comment

Nieuwsbrief februari 2015

Vele traillopers dromen ervan om ooit eens een wedstrijd in een of ander exotisch land te lopen. Bijna al dergelijke wedstrijden hebben een kantje waar erg weinig zich van bewust zijn. Meestal is de locatie het enige dat er exotisch aan is. De organisatie gebeurt gewoon vanuit Europa (dikwijls Frankrijk). De meeste deelnemers zijn dan ook gewoon uit dat land afkomstig en betalen een smak geld voor wat in essentie een sportieve georganiseerde reis is. Daarnaast worden meestal een paar lokale lopers uitgenodigd om de schijn van lokaalheid wat hoog te houden en een paar elitelopers om publiciteit te genereren. Deze laatste twee groepen betalen dan niet of toch veel minder. Bij mij wringen dergelijke wedstrijden altijd een beetje. Het voelt wat artificieel aan. Mijn voorkeur gaat dan uit naar zelf zonder de beperkingen van een wedstrijd ergens heen te trekken en daar wat te lopen. Sommige gebieden zijn jammer genoeg erg moeilijk toegankelijk of duur om zonder de ruggensteun van een organisatie heen te reizen. In dergelijke gevallen ga ik een uitnodiging voor een dergelijke wedstrijd natuurlijk niet afslaan.

Zo goed als alle trails in Afrika zijn op die manier georganiseerde reizen. Bij de Afrikaanse wedstrijden die ik ken zit maar een grote uitzondering. Dan heb ik het over de Mount Cameroon Race. De organisatie daarvan is in handen van de Kameroense atletiekfederatie, die er elk jaar in slaagt om er een grote knoeiboel van te maken. De deelnemers zijn bijna allemaal Kameroenees. Daarnaast komen nog wat lopers uit de omliggende landen en het handvol blanke deelnemers zijn de vreemde eenden in de bijt. Die paar blanke deelnemers wonen dag nog bijna allemaal in de buurt van Kameroen of hebben toch minstens connecties ter plaatse. Anders is het bijzonder lastig om informatie over de wedstrijd te vinden.

De wedstrijd bestaat al sinds de jaren zeventig en is dus zeker geen recent modeverschijnsel. Het is een van de grote evenementen die Kameroen kent. Iedereen in Kameroen kent de wedstrijd. Zelfs de gewone man op het veld. Dat op de radio en op televisie in het nieuws al een week voor de wedstrijd alle dagen wel iets gemeld wordt over de wedstrijd is daar natuurlijk niet vreemd aan. De dag van de wedstrijd komen mensen uit de hele omgeving kijken en staat het volk rijen dik langsheen het parcours. Vreemd genoeg is de wedstrijd buiten Kameroen totaal onbekend. Nochtans is het een erg uitdagend en interessant parcours. Het concept is bijzonder simpel: de Mount Cameroon op en terug aflopen. De start wordt gegeven in het stadion van Molyko. Dat ligt op ongeveer 600 meter hoogte. Van daaruit loop je over een asfaltweg naar de hoger gelegen delen van Buea. Het is hier dat duizenden mensen langsheen het parcours staan. Na een zevental kilometer ben je aan het einde van stad op een duizendtal meter hoogte. Daarna loop je een stukje door velden, vervolgens door de jungle en eens je boven de boomgrens bent over een soort savanne die bij de top eerder een soort vulkanisch maanlandschap wordt. Die top bereik je na een twintigtal kilometer en ligt op 4095 meter hoogte. Een snelle berekening leert dat je op 12-13 kilometer afstand drieduizend meter stijgt. Dat is behoorlijk uitdagend. Op de top aangekomen maak je gewoon rechtsomkeer en loopt dezelfde weg terug. Over de wedstrijd bestaat een Amerikaanse documentaire, met als titel “The Volcanic Sprint”, die ik zeker kan aanraden aan wie zich een goed beeld over de wedstrijd wil vormen.

Ik liep de wedstrijd al eens lang geleden in 2006 toen ik nog een piepjonge, vrij onbekende trailloper was. De meesten die dit nu lezen hadden toen waarschijnlijk nog nooit van trails gehoord. Sindsdien was het een wedstrijd die ik absoluut eens opnieuw wilde lopen. Uiteindelijk werd 2015 het jaar waarin ik terug naar Kameroen trok.
Bij landing in Douala had ik alvast het geluk dat al mijn bagage, inclusief fiets, netjes meegekomen was. Dat is altijd een beetje spannend als je met dergelijke ongewone bagage reist. Na een paar uurtjes slapen op de luchthaven begon ik bij het eerste daglicht te fietsen. De eerste opdracht was door Douala naar de Bonaberibrug fietsen en eens ik die over was moest ik in essentie altijd rechtdoor. Het verkeer in Afrika heeft natuurlijk een bedenkelijke reputatie en zeker in een miljoenenstad als Douala had ik daar toch een beetje schrik voor. Het was inderdaad bijna zo erg als tijdens de spits in Brussel fietsen, dus ik was toch blij eens ik Douala uit was. Wanneer je uit het verstedelijkt gebied bent gaat het fietsen erg vlot. De weg is veel beter geworden dan toen ik er in 2006 was. Nu ligt er bijna overal uitstekend asfalt. Dat heeft het nadeel dat het weinige verkeer erg snel kan rijden. Dat doen ze dan ook en ik zou toch liever hebben dat ze iets meer afstand houden van de fietsers.
Dankzij de goede wegkwaliteit passeerde ik erg vlot in Mutengene waar ik van de kust wegdraaide. Van de kust weg wil zeggen dat ik wat meer hoogte ging opzoeken. Hier liet de vochtige tropische hitte zich ongenadig voelen. Ik droop al snel volledig van het zweet. Vooral het stuk vanaf Mile 17 tot Buea Town was bijzonder slopend. Dat is juist het traject dat je tijdens de wedstrijd op asfalt moet lopen. Ik was eerlijk gezegd vergeten dat het zo een lange klim is. Zeker met de middagzon die genadeloos brandt was het afzien. Tegen dat ik boven in Buea Town stond was ik totaal steendood. De rest van de dag was ik niets meer waard.
De volgende dag is er zo eentje waar je niks aan hebt. Die was nodig voor alle wedstrijdformaliteiten. Die gebeuren op zijn Afrikaans. Je weet dus alleen dat er vanalles moet gebeuren, maar je weet niet wanneer je daarvoor waar moet zijn. Het was dus een dag van wachten, medische controle, wachten, op het terras zitten, eens de taxi naar Molyko nemen, wachten, poseren voor foto’s die mensen met mij willen nemen, wachten, in de openingsparade rondlopen, interview geven voor tv of radio, wachten, nog wat poseren voor foto’s, een beetje kijken naar de andere festiviteiten aan de start, wachten, eens vragen waar we de nummers kunnen ophalen, wachten, horen dat de nummers in een school zullen uitgedeeld worden, wachten, wachten, toch nog een beetje wachten, wat kijken naar een hoop zwarten die boos worden dat ze nog altijd geen nummer hebben, wachten, verbaasd kijken hoe inefficiënt de nummers uitgedeeld worden, wachten en toch de nummer krijgen omdat ze de blanken er snel tussendoor nemen terwijl de zwarten gefrustreerd verder wachten. Je bent dus de hele tijd bezig en op het einde van de dag is alles op een of andere mysterieuze wijze toch in orde gekomen. Daarmee waren we klaar om de volgende ochtend de start te nemen.

Zoals bij veel wedstrijden wordt er erg snel gestart. Het is drummen om zo snel mogelijk het stadion uit en de weg op te lopen. De kilometers over het asfalt zijn niet bijster interessant, maar wel nuttig om ervoor de zorgen dat het pak goed is uitgerekt voordat we de smallere paden oplopen. Een massa volk staat hier langs de kant weg de lopers aan te moedigen. Wanneer ik als eerste blanke passeer worden de aanmoedigingen een heel pak luider. Voortdurend wordt ik aangemoedigd met “white man”, ofwel “nasara” (wat hetzelfde betekent) en ook regelmatig “Jesus” (dat betekent ook hetzelfde, maar dan met een baard). Bij mij ging het hier eigenlijk niet zo goed. Van bij de start voelde ik dat de kracht in de benen ontbrak. Hopelijk zou die toch terugkomen want die heb je hier echt wel nodig. De obligate warmte was natuurlijk ook niet in mijn voordeel.
Wanneer je dan aan Upper Farms door de velden begint te lopen is de heksenketel van de supporters plots voorbij en loop je gewoon door het groen. Eens boven de velden wordt het pad omgeven door de dichte begroeiing van de het regenwoud. Het klimaat blijft hier een erg vochtige warmte. Na de passage aan Hut 1 komt nog wat regenwoud en plots kom je dan boven de boomgrens uit. Daar zit het steilste stuk van de wedstrijd. Het pad ligt voortdurend bezaaid met kleine vulkanische steentjes waar je geen grip op vindt. Regelmatig gebruikte ik mijn handen om omhoog te komen zodat die al snel helemaal zwart waren van het vulkanisch zand en stof. Ik kon hier globaal gesproken een beetje positie winnen, maar het ging zeker nog altijd niet goed. Ik kwam gewoon niet in de wedstrijd. Zeker met mijn vrij zwakke start had ik hier echt terrein moeten winnen. Langs Hut 1b gaat de klim verder tot Hut 2.
Voorbij Hut 2 wordt het terrein iets minder steil. Het gaat natuurlijk nog altijd ferm omhoog, maar de stukken waar ik op handen en voeten omhoog kroop waren toch voorbij. Voorbij Hut 3 wordt het dan nog wat vlakker en het laatste stuk ik zelfs hier en daar beloopbaar. Tot mijn grote verrassing was er zon. De top van de berg zit bijna altijd in de wolken. De vorige twee keren dat ik hier was, had ik steeds mist, wind en temperaturen tegen het vriespunt. Vooral dat laatste is iets waar de zwarten veel moeite mee hebben, maar dat ik juist schitterend vind. Deze keer was er niets van dit alles. De zon brandde echt, er was totaal geen wind en het bleef tot op 4000 meter hoogte warm. Ik ben hier door de felle zon behoorlijk zwaar verbrand. Het kostte me meer dan vier uur om de top te bereiken en dat is toch een stuk trager dan wat ik gehoopt had.
Daarbij voelde ik me echt leeg. De kracht en frisheid waren totaal weg. Op zich is dat natuurlijk niet zo verwonderlijk, maar de afdaling is nog zwaarder dan de beklimming en dan moeten je benen toch wat willen meewerken.
In de afdaling geraakte ik nooit echt op gang. Het begin is redelijk goed beloopbaar en daar ging ik trager dan zou moeten. Het stuk savanne was dan helemaal een ramp. Normaal gezien moet je daar omlaag kunnen vliegen. Nu lukte het me niet om de voetplaatsing in orde te krijgen. Vele valpartijen waren mijn deel. In het regenwoud kon ik dan toch een beetje tempo ontwikkelen. Het feit dat dit stuk het meest lijkt op de bossen van de Ardennen is daar waarschijnlijk niet vreemd aan. Op dergelijke ondergrond loop ik de hele tijd. Om de wedstrijd af te ronden is er dan nog de lange afdaling over asfalt om helemaal terug te lopen naar het stadion van Molyko. Dat is er eigenlijk voor iedereen wat teveel aan. Bij mij was het gewoon verstand op nul en proberen dit stuk zo snel mogelijk achter de rug te hebben.
Uiteindelijk was ik na ongeveer 6u20 terug aan de aankomst. Ik schrijf ongeveer, want ik moet nog proberen een uitslag los te krijgen van de atletiekfederatie. In 2006 lukte ik een tijd van 5u38 en nu hoopte ik toch een stuk sneller dan toen te gaan. Zo eenvoudig is dat blijkbaar toch niet. Het resultaat is eerder teleurstellend. Op geen enkel moment van de wedstrijd voelde ik me echt goed. De gebrekkige acclimatisatie aan Afrika die ik had en te weinig uitgerust zijn, zijn waarschijnlijk wel een groot deel van de verklaring van mijn mindere presteren.

Na de wedstrijd bleef ik nog twee weken in Kameroen. Nu ik mijn fiets helemaal tot in Afrika had meegesleurd moest ik die toch wat uitgebreider gebruiken. De resterende twee weken trok ik met die fiets rond.
De dag na de wedstrijd begon ik al te fietsen. In eerste instantie koos ik richting kust, naar Limbe. Vanaf Buea kan je daar heen over een glooiende, kronkelende weg die tot mijn verrassing uitstekend asfalt heeft. Het is een rustige weg, wat het zo mogelijk tot de beste fietsweg maakt die ik in Kameroen tegen kwam.
Van Limbe volgde ik dan de kust naar Debunscha, wat de natste plaats van Afrika is. Volgens de lokale overlevering regent het er altijd. De lokale overlevering heeft het fout want ik heb er geen druppel zien vallen. Die weg loopt dan verder tot Idenau. Aan een brug over een rivier is het dan plots gedaan met de asfaltweg. De brug zelf is al een gammel geval en de weg aan de overkant is plots een klein met stenen bezaaid onverhard baantje. Het geeft echt een einde-van-de-wereld-gevoel. De eerste kilometers lopen nog door plantages met regelmatig wat hutjes langs de kant van de weg, maar daarna is het recht het woud in en liggen de dorpjes meerdere kilometers uit elkaar. De kwaliteit van de weg betert er niet op eens je in het regenwoud zit. De weg wordt maar steniger en de hellingen steeds zwaarder. Een paar keer moest ik zelfs afstappen en de fiets voortduwen. Met een mountainbike zou je er wel over geraken, maar een geladen fiets rijdt toch iets minder vlot. Bergop haalde ik zelden de vijf kilometer per uur, terwijl ik bergaf me met dichtgeknepen remmen tot een tiental kilometer per uur moest beperken. Dat schiet dus niet op.
Ik begon te begrijpen waarom toeristen bijna nooit aan de achterkant van de Mount Cameroon komen. Daar is gewoon niets. Zelfs geen degelijke weg. Met een auto waagt niemand zich daar. Het verkeer bestaat bijna volledig uit motoren. Heel af en toe passeerde een aftandse met bananen beladen vrachtwagen me, maar die gingen amper sneller dan mij vooruit. Dat ik als blanke op een zwaar beladen fiets een opvallende verschijning was merkte ik zeer goed in de dorpjes die ik passeerde. Voortdurend klonken van overal kreten “white man, white man”. Alle kinderen van het dorp kwamen dan roepend naar de weg gelopen om me te bekijken. De volwassenen beperkten zich eerder tot wat “white man, white man” roepen vanop een bankje of een terras. Een enkele keer zaten drie kinderen te spelen op de weg toen ik in een afdaling afgehobbeld kwam. Blijkbaar vonden die me zo angstaanjagend dat ze in paniek krijsend naar huis liepen. Voor mij was het eerder hilarisch.

Aan Mbonge werd de weg wat beter zodat ik toch wat meer tempo kon maken. Er zit daar ook wat meer verkeer met zelfs auto’s. Dat zorgt er direct voor dat de wegkwaliteit beter is. Alleen het stof speelde me daar parten. Elke keer dat een auto of vrachtwagen me passeerde was het een tijdje stof happen in een gigantische stofwolk. Tegen het einde van de dag zag alles rood door de dikke laag stof. Natuurlijk niet echt verwonderlijk want ook de hutten en zelfs de palmbomen langs de kant van de weg zijn er bedekt met een rode stoflaag. Het voordeel is dat ze hier blijkbaar gewoon zijn om vreemdelingen te zien passeren want de kreten “white man, white man” hielden hier toch op.
Aan Kumba koos ik dan de weg noordwaarts richting Mamfé. Die is ook onverhard, maar van voldoende kwaliteit voor auto’s. Voor mij wil dat zeggen dat ik vlot kan fietsen. Blanke fietsers zijn hier terug waarschijnlijk iets zeldzamer want in elk dorp hoorde ik opnieuw van overal het onophoudelijke “white man, white man”. Als ik ooit een boek schrijf over Kameroen wordt dat de titel. Langs deze weg kreeg ik ook mijn eerste avondonweer te verwerken. Na een hete dag gebeurt het soms dat tegen de avond onweerswolken binnendrijven en voor wat vuurwerk zorgen. Gewoonlijk gaan die vergezeld van zware regenval. Tijdens de regenbui zelf was mijn strategie gewoonlijk om ergens te schuilen. Na een uurtje stopt het dan wel met regenen en fiets ik verder. De weg is dan veranderd in een modderpoel. Niet echt gezond voor de fiets. Klonters rode modder kleven dan werkelijk overal aan en draaien overal tussen. Op verschillende plaatsen verandert de weg in een kolkende stroom. Meerdere keren kwam ik plassen van een halve meter diep tegen. Eens de weg wat opdroogt blijft het stof dan wel voor een tijdje achterwege. Meestal is het fietsen de volgende ochtend het beste. Door het verkeer is het zand terug wat aangereden zodat je niet meer door een papperige modderlaag hoeft te ploeteren.
Langs deze weg kom je in de buurt van Supe plots een gigantisch viaduct tegen. Het staat totaal verloren in de jungle, maar zorgt dat je snel de vallei uit geraakt. Het is toch bevreemdend om die constructie plots midden in het regenwoud tegen te komen en over te fietsen. Voorbij Bakebe kwam ik er dan achter hoe ze de wegen moeilijk toegankelijk kunnen maken: wegenwerken. Na afloop van de werken zal de weg ongetwijfeld veel verbeterd zijn, maar tijdens de werken geraak je terug amper met tien kilometer per uur vooruit. Daar zorgt de mix van modder en stenen waar die wegenwerken steeds gepaard gaan wel voor.

Bij Bachuo Akagbe kwam ik dan op de weg tussen Mamfé en Bamenda. Dat bleek een splinternieuwe asfaltweg te zijn. Er zat niet eens veel verkeer op. Plots ging het fietsen terug aan een normaal tempo. Daarmee had ik geleerd dat dagetappes plannen een totaal futiele bezigheid is. Afhankelijk van de wegkwaliteit kan het gebeuren dat je met de grootste moeite van de wereld een zeventigtal kilometer op een dag kan rijden, terwijl dat op een dag met goede wegen plots het dubbele kan zijn. De enige manier om de kwaliteit van de weg te kennen is er eens over fietsen. Mijn kaarten waren daarvoor bijzonder onbetrouwbaar. Ik volgde die weg richting Bamenda naar de bergachtige Northwest provincie. Daar heb je een ringweg die eigenlijk eens rond de volledige provincie gaat. Daar wilde ik toch eens over fietsen.
Van Bamenda volgde ik hem noordwaarts. Al snel kreeg ik door dat de Northwest echt wel bergachtig is. Vele hellingen waren niet van de poes. Zeker met de hitte droop het zweet voortdurend van mij af. Eens voorbij Wum werd de weg zelfs nog zwaarder. De kwaliteit gaat verder achteruit en de hellingen worden nog moeilijker te befietsen. Verschillende keren moest ik de fiets omhoog duwen omdat ik niet al fietsend omhoog geraakte. Als het wiel begint door te slippen in het grind is het al snel afstappen geblazen. Ik maakte ook even een omwegje naar het meer van Nyos. Dat is een van de meest beruchte meren in wereld. In de jaren tachtig ontsnapte een gaswolk uit het meer die een paar duizend mensen het leven gekost heeft. Bij ons een vrij onbekende ramp omdat de slachtoffers allemaal zwarten waren en dan kan ons dat gewoonlijk geen moer schelen. Sindsdien is dit stuk van Kameroen behoorlijk verlaten en het was inderdaad waarschijnlijk de dag waarop ik het minste mensen ben tegen gekomen. Aan het meer staat redelijk wat apparatuur om te waarschuwen als het gas terug zou beginnen stromen. Ik zat daar al even toen plots iemand me onder mijn voeten kwam geven dat ik verondersteld werd me direct bij aankomst bij de controlepost aan te melden. Geen idee hoe ik dat moest weten. Ik had niet eens gezien dat er een controlepost was. Terwijl ik bij het meer rondwandelde hielden ze daar mijn paspoort in verzekerde bewaring en ik kreeg ook een begeleider met geweer mee. Kwestie dat ik zeker niets verkeerds zou uitspoken. Of misschien was het om mij te beschermen tegen boze meergeesten. Voor de rest waren ze er wel heel vriendelijk en mijn bewaker gaf graag uitleg als een volleerd toeristische gids.
Vanaf Missaje kom je dan terug wat meer in de bewoonde wereld. Tegen dan had ik ook door dat de afstanden die de kaart aangeeft totaal uit de lucht gegrepen zijn. Iets wat volgens de kaart een kilometer of zestig was kon er in werkelijkheid gerust tachtig zijn. Het maakte mijn planning nog wat onzekerder dan de wisselende wegkwaliteit al deed. De weg klimt daarna naar grotere hoogte en loopt een stuk boven de 2000 meter. Ik sliep tijdens de tocht steeds in mijn tent. Ofwel gewoon ergens in het woud langs de weg ofwel vroeg ik aan mensen of ik mijn tent naast hun huis mocht opstellen. Ze hebben me dat nooit geweigerd en meestal waren ze gewoon erg nieuwsgierig. Hier waarschuwden ze me dat het op dergelijke grote hoogte ‘s nachts erg koud werd. Wist ik wel zeker dat ik niet binnen wilde slapen? Ik denk dat de temperatuur tijdens de nacht toch wel naar twintig graden zakte. Niet echt mijn idee van koud. Eigenlijk waren het de enige nachten waar de temperatuur tot een aangename waarde zakte. Daar in Kameroen hebben ze echt geen flauw benul wat koud wil zeggen.
Vanaf Kumbo (niet te verwarren met Kumba) is de Ring Road verhard. Dat wil zeggen dat je vlotter vooruit geraakt, maar anderzijds ook dat er meer verkeer is. Tegen Jakiri raakte ik dat wat beu en keus een doorsteek richting Foumban. In deze buurt maakte ik ook een grote verandering mee. In plaats van in de dorpen voortduren achterna geroepen te worden met “white man, white man” werd dit plots “oh, le blanc, le blanc”. Blijkbaar ben ik het franstalige stuk van het land ingereden. De weg van Jakiri naar Foumban is schitterend. Hoewel hij onverhard is, is de kwaliteit uitstekend en kan je erg vlot rijden. Aangezien je uit de bergen komt fiets je hoofdzakelijk bergaf. Veel gemakkelijker dan dat wordt het niet.
Nog een opvallende verandering langs dit stuk is dat je plots het islamitische stuk van Kameroen binnen rijdt. In plaats van allerhande kerkjes die diverse varianten van het christendom proberen te verspreiden zijn het eerder moskeeën die je tegen komt. Van een groot deel ervan schiet niet meer dan wat ruïnes over, maar toch. Vanaf Foumban fietste ik een stuk westwaarts over een vrij drukke asfaltweg. Tegen Foumbot was ik het asfalt al lang weer beu en koos ik voor een onverharde doorsteek richting Bafia. Dat moet een route zijn waar blanke fietsers niet vaak komen want in plaats van “oh, le blanc, le blanc” kreeg ik van de kinderen meestal maar wat verbijsterde blikken of ze liepen angstig van mij weg van zodra ze me in het snotje kregen.
In een dorpje was het dan weer juist omgekeerd. Alle kinderen van het dorp kwamen me bekijken. Ze bleven wel op veilige afstand en zodra ik een stap zette vluchtten ze weg. Dat er daarbij een paar kinderen overhoop werden gelopen was duidelijk het minste van hun zorgen. Ik rustte in dat dorp even op een terras wat voor de kinderen het sein was om het terras te omsingelen en me door alle gaten en kieren aan te gapen. Om dan terug weg te vluchten van zodra ik me recht stelde om verder te gaan.

Vanaf Bafia moest ik dan een paar knopen doorhakken. Ofwel kon ik voor verharde wegen gaan en een omweg maken langs Yaounde of Bamfoussam. Ofwel probeerde ik dwars door de brousse door te steken naar Douala via wat onooglijke wegjes. Optie 1 is natuurlijk de zekerste en meest voorspelbare, terwijl optie 2 me dieper in Kameroen zou brengen. Ik ging natuurlijk voor optie 2.
Tot Bokito was de weg tot mijn grote verrassing verhard. Daarna werd het onverhard en ging de kwaliteit steeds verder achteruit. De weg werd steeds steniger, de helling steeds steiler en het verkeer steeds dunner. Mijn passage bracht in de meeste dorpen vooral verbijstering en verwarring. Toeristen op de fiets zijn ze hier duidelijk niet vaak. Het fietsen dwars door de brousse bleek moordend zwaar. Grote stukken moest ik terug afstappen en de fiets voortduwen. Al duwend kreeg ik soms zelfs het probleem dat mijn voeten begonnen weg te glijden.
Toen ik in Nyanon in een winkel stond, sprak plots iemand me aan die zich als politieman legitimeerde en me vroeg hem mee te volgen naar de politiepost voor “identification”. Controles langs de weg had ik al veel meegemaakt. Aangezien mijn visum netjes in orde is, waren ze daar vooral nieuwsgierig naar wat ik Kameroen met de fiets deed. En ze wilden ook altijd graag mijn fiets hebben. Maar dit was de eerste keer dat ik gewoon uit de winkel geplukt werd voor een controle. Veel had die controle niet om het lijf. In essentie schreven ze gewoon gegevens uit mijn paspoort over op een wit blad en dan nog wat details over de route die ik wilde volgen en waar ik vandaan kwam. Het had te maken met de “problèmes” in Kameroen, die afkomstig zijn uit “l’étranger”. Kwestie van de aanvallen van Boko Haram niet bij naam te noemen. En aangezien ik overduidelijk ook uit “l’étranger” kom ben ik direct een verdacht individu. Alles onder het mom van de eeuwige dooddoener “C’est pour votre sécurité, Monsieur”. Tuurlijk. Echt vriendelijk dat ze zo inzitten met mijn “sécurité”. Ze waren wel heel vriendelijk en na een half uurtje mocht ik beschikken.

Daarmee kon ik verder fietsen over het hobbelbaantje door de brousse. Wat later die dag, een paar kilometer voorbij Ndom, werd ik ingehaald door twee motoren. Niks bijzonders, dat gebeurt regelmatig. Het verschil was dat deze zich wat verder langs opstelden en me teken deden om te stoppen. Aangezien er eentje toch een half uniform aanhad deed ik dat maar. Het klassieke verhaal van papieren vragen en vragen wat ik in Kameroen deed volgde. Tot ik verrast werd door de vraag of ik me bij de gendarmerie in Ndom had aangemeld. Heu, nee, in Nyanon hebben ze me nog uitgebreid geïdentificeerd, maar in Ndom hebben ze me niet lastig gevallen terwijl ik op het terras zat. Maar ik weet toch dat ik me moet aanmelden bij de gendarmerie wanneer ik passeer als toerist? Eigenlijk niet. Ik fiets al twee weken door Kameroen aan het fietsen en nog nooit ben ik spontaan even bij de gendarmerie binnen gestapt. In mijn uitleg hield ik het er maar op dat ik geen gendarmerie gezien had, wat ook klopte. Niet dat ik daarnaar gezocht had natuurlijk. Veel discussie hielp er niet aan. Ik moest en zou terug naar Ndom om me bij de gendarmerie aan te melden. Beloven dat ik bij de volgende gendarmerie me braaf spontaan zou aanmelden hielp niet. Rechtsomkeer dan maar. Aangezien ik ondertussen al een paar flinke hellingen overwonnen had, kon ik er niet direct mee lachen om helemaal voor niets een heel stuk opnieuw te fietsen. De beide motoren kreeg ik als escorte mee. Kwestie dat ik niet jaja zou zeggen en neenee zou doen. Zo stom zijn ze hier nu ook weer niet.
Bij de gendarmerie mocht ik direct bij de commandant op het matje en begon het klassieke verhaal van identificatie, papieren controleren, waar kom ik vandaan en waar ga ik heen… Dan wat ik allemaal mee had in mijn bagage. Die had ik ook al een paar keer gehad en ik kan snel een korte beschrijving geven van wat in elke tas zit. Kan je die tas eens gaan halen en open maken. Hm, dat is een nieuwe. Tassen open maken heb ik tot nu toe nog niet moeten doen. Ik ga er natuurlijk geen probleem van maken aangezien er niets in zit dat ze niet mogen zien. Of, bij nader inzien, ga maar al de tassen halen dan kunnen we ze allemaal eens bekijken. Ik ben ze braafjes gaan halen, eerste tas openmaken, leegmaken, niks verdacht te zien natuurlijk. Ik gaf vol enthousiasme wat uitleg bij alles wat er in zat. OK, dan de tweede tas. Ho maar, niet zo snel. Ik ga eerst alles terug in die eerste tas steken, die terug dicht doen en dan pas de tweede open doen. Jullie wachten toch even? We gaan toch niet overhaast te werk gaan als het gaat over mijn “sécurité” en de “sécurité” van heel Kameroen? De tweede tas herhaalde dit verhaal zich. Bij de derde tas begon de blik in hun ogen te veranderen naar complete desinteresse. Ik bleef even enthousiast totaal irrelevante informatie geven. Als ze uitleg willen, dan krijgen ze uitleg van mij. Ik kan minstens even hard op hun zenuwen werken als zij op de mijne.
Daarna begonnen ze toch overtuigd te raken dat ik niks verdachts in zin had. De commandant kreeg nog een inval om zijn doorzicht te etaleren en vroeg me waar ik “quelque chose contre les serpents” had.
Onbegrijpende blik van mij.
Ha ja, het is hier de regio van de slangen, wat doe zou ik doen als ik een slang tegenkom. “Dieu vous aidera?”
Huh, ik hoop het. Een dokter of ziekenhuis zoeken neem ik aan. Weet ik veel. Ik heb nog geen slangen gezien. Ik zou waarschijnlijk niet eens het verschil zien tussen een gevaarlijke gifslang en een groot uitgevallen worm. Wat doet de lokale bevolking als ze gebeten worden door een slang? Hebben zij altijd iets bij tegen slangen?
“Ze gaan dan naar het ziekenhuis” was het antwoord. Tja, dat komt dus overeen met mijn strategie. Als dat goed genoeg ik voor de locals zal het voor mij ook wel in orde zijn. Dan zie ik ook niet in waarom ik iets speciaals zou moeten bijhebben. Daarna mocht ik eindelijk beschikken. Ik heb daar toch anderhalf uur binnen gezeten. Het was me daarna wel duidelijk dat ze hier in de brousse echt wel schrik hebben dat de “problèmes” naar hier zouden komen. Blijkbaar zijn ze ervan overtuigd dat een verrassingsaanval op Yaoundé of Douala voorbereid vanuit de brousse een realistische mogelijkheid is. Mij lijkt het absurd.

Door de erg wisselende kwaliteit van de wegen, de onbetrouwbaarheid van de afstanden die de kaart aangeeft en de strenge politiecontroles midden in de brousse, was de timing om door de brousse terug naar Douala te rijden wel heel onzeker. En eigenlijk schoot er nog maar een tweetal dagen over om in Douala te geraken als ik mijn vliegtuig niet wilde missen. Ik besloot dan maar om naar de grote weg af te zakken. Dat is een langere weg, ik weet niet of hij sneller is, maar tenminste is de timing er min of meer voorspelbaar. Bij Pouma kwam ik op de grote weg tussen Yaoundé en Edea uit. Die had ik willen ontwijken want volgens het reisadvies van Buitenlandse Zaken is hij “gekend als één van de dodelijkste ter wereld”. Niet direct iets waar ik echt voor sta te springen. Veel keuze had ik niet. Ik hoopte maar dat de commandant in Ndom gelijk had en dat Dieu m’aidera. In een tweegelovig land als Kameroen helpt Allah hopelijk ook nog een beetje. En als die me beiden in de steek laten heb ik in elk geval genoeg Tibetaanse gebedsvlagjes aan mijn fiets gehangen om mijn karma een flinke boost te geven.
Fietsen langs die weg was inderdaad geen pretje. Er zit veel vrachtverkeer op, er wordt snel gereden en inhalen zonder iets te zien is doodgewoon. Gelukkig is er meestal een klein strookje naast de weg dat wat hobbelig is, vol glas ligt en af en toe spontaan verdwijnt, maar je toch een paar tiental centimeter extra afstand geeft van het voorbijrazende verkeer. Een beetje zoals een gemiddeld fietspad langs een steenweg in Vlaanderen, maar dan zonder de verfstreepjes om de schijn hoog te houden. In Edea kwam ik zelfs wat afgescheiden fietspad tegen. Wie had dat verwacht in Afrika? Het werd vooral gebruikt als parkeerstrook voor vrachtwagen en motoren. Ook zoals bij ons dus.
Na Edea kan je kiezen uit de hoofdweg of een parallelweg die een stuk langer is, maar veel rustiger. Ik koos natuurlijk voor die tweede mogelijkheid. Dat was eigenlijk nog een stuk met heel aangenaam fietsen. Aan het einde moest ik dan nog juist Douala door tot aan de luchthaven en daarmee zat mijn fietstocht doorheen Kameroen er op.

Op een tweetal weken legde ik ongeveer 1500 kilometer af. Het was een schitterende ervaring maar valt niet te onderschatten. Zowel de fietser als de fiets worden zwaar of de proef gesteld. Dat geldt zeker wanneer je op goed geluk je langs onverharde wegen waagt. Ik kan het zeker aanraden. Al wacht je misschien beter tot de “problèmes” in het noorden wat opgelost geraken.

Posted in Nieuwsbrief | Leave a comment

Nieuwsbrief januari 2015

Aan het begin van een nieuw jaar is iedereen natuurlijk bezig met nieuwe plannen te maken. In afwachting van de realisatie van de grotere plannen in 2015 hield ik me in januari bezig met wat kleinere uitstapjes.

Een eerste van dergelijke uitstapjes bracht me naar Bratislava. Het was intussen al meer dan vier jaar geleden dat ik daar nog eens was. Met dank aan een gunstige dienstregeling van de vliegtuigen in de winter was het een ideale gelegenheid om Edita en Andrej nog eens te gaan bezoeken.
Het meeste lopen ter plaatse gebeurde na een wandeling in de buurt van Piesok. Dat ligt perfect op loopafstand van Bratislava. Voor mij toch. De route is ook heel gemakkelijk. Je kan de hele tijd over de rug van de Male Karpaty lopen. Doorheen dat natuurgebied volg je gewoon de rode route die de hele tijd de kam volgt. Doodsimpel. In theorie.
Wanneer de sneeuw aan het smelten is wordt het pad op vele plaatsen een ware roetsjbaan. Van die verijsde aangestampte sneeuw waar smeltwater over stroomt is simpelweg spiegelglad. Voor de afwisseling waren grote stukken van het pad versperd door omgekapte bomen. Af en toe kon ik er over, maar dikwijls was het beste alternatief een omweg door het bos banen. Typisch lag daar ook nog eens heel wat sneeuw bij. Op plaatsen waar de sneeuw door de wind werd opgehoopt kon je plots tot aan de knieën wegzinken. Allemaal heel erg leuk natuurlijk maar het zorgde ervoor dat ik toch wat trager vooruit ging dan ik op voorhand ingeschat had. Gelukkig heb je daar zowel links als rechts regelmatig een mooi uitzicht over de omgeving om het allemaal de moeite waard te maken.
Eens voorbij Biely Križ wordt het pad een heel pak beter begaanbaar (met zelfs een paar kilometer asfalt) en kon ik het tempo goed opdrijven. Een half uurtje voor Kamzik viel de nacht en moest ik in het donker verder. Aan Kamzik moest ik van kleurtje wisselen en kwam ik er achter dat in het donker groene markeringen en blauwe markeringen erg goed op elkaar lijken. Ik had dus de verkeerde vast. Wanneer je vanuit de Male Karpaty richting Bratislava centrum loopt heb je niet veel andere mogelijkheden dan doorheen Koliba af te dalen. Steil en op asfalt. Ik kan je garanderen dat die afdaling geen deugd doet als je al een paar uur aan het lopen bent. Wat versterking van de quadriceps kan ik altijd goed gebruiken denk ik dan maar.
De dag erna waagde ik me eerder op Andrej zijn terrein en gingen we wat muurklimmen. Dat is duidelijk niet mijn specialiteit. Van een uur of vijf lopen voel ik niets, maar aan twee uur muurklimmen heb ik verschillende dagen stijve spieren overgehouden.

Na het Slovaakse uitstapje ging ik richting Ardennen om naar goede gewoonte de Trail des Lucioles te lopen. Dat blijft toch een van de leukste wedstrijden in België met ook een van de meest gegodoniseerde parcours. Het is een nachttrail van 22km met ongeveer 1000 positieve hoogtemeters. Wat naar Belgische normen erg veel is. Er staat ook altijd wel wat snel volk aan de start. En hoewel ik op uithouding me met iedereen kan meten staat mijn snelheid op dit moment niet echt op punt. Ik zou al lang blij zijn met een plaats binnen de top 10.
Geef op zo een korte afstand het startschot en je weet dat ik niet mee ga zijn. Ik schat dat ik na een kilometer rond de 25ste plaats liep en naar mijn gevoel liep ik al veel te rap. Vroeger zaten in die eerste kilometers nog een paar langere stukken asfalt, maar die waren er nu voor een groot stuk uit gehaald. Het viel natuurlijk te verwachten dat er voor mij verschillende nog wel zouden terug vallen. Ik liet me dus niet opjagen.
Eens we de Vesder overstaken en de grote hellingen begonnen was het moment voor mijn remonte gekomen. De grote lijnen van het parcours van de wedstrijd zijn na al die jaren nog steeds dezelfde. Voortdurend gaat het zo recht mogelijk de flank van de Vesdervallei op en terug af. Hier en daar is dat over een breed pad, regelmatig eens over eens smal pad en dikwijls iets waarvoor je wat fantasie nodig hebt om de benaming pad te gebruiken. Ik liep eerst van groepje naar groepje en later van loper naar loper. Zowel tijdens de beklimmingen als tijdens de afdalingen was ik sterker dan de lopers die ik voorbij ging. Het moeilijkste was nog een steile afdaling waar behoorlijk wat wandelaars (die een korte afstand afleggen) op zaten toen ik daar passeerde. Dan moet je niet alleen proberen de bomen te ontwijken maar ook proberen die wandelaars niet omver te maaien. Helemaal op het einde volgde Michel me toch behoorlijk goed aan de beruchte laatste helling. Boven gekomen liep hij zelfs even weg van mij, maar tijdens de laatste kilometers naar de aankomst geraakte ik er toch terug bij en slaagde erin om hem achter mij te houden. Terwijl we toch bezig waren haalden we zelfs nog een loper bij.
Uiteindelijk finishte ik als vijfde in 1u57. Dat is beter dan ik mezelf op voorhand ingeschat had.

Een laatste uitstap van de maand bracht me naar Letland. Eigenlijk ging ik er vooral heen omdat dit het voorlaatste EU-land is waar ik nog nooit eerder kwam. Als uitvalsbasis koos ik voor Riga vanwaar ik de erg ruime omgeving verkende. Het verrast waarschijnlijk niemand dat Letland me erg aan de twee overige Baltische staten deed denken. Je kan er zonder problemen door de eindeloze naaldbossen blijven lopen. Die worden allemaal doorkruist door paden, karrensporen en onverharde wegen waar je redelijk op goed geluk een weg kan zoeken.
Het reliëf in Letland stelt niet veel voor. Toch zeker niet in de buurt van Riga. Ik moet bijzonder veel moeite doen om me een helling te herinneren die ik daar tegen ben gekomen. In de winter heb je in die streken natuurlijk wel kans dat het niet bijster warm is. Gelukkig voor mij was er niet al te veel sneeuw. Eens buiten de stad lag er overal nog een paar centimeter, maar zeker geen dik pak waar je niet al lopend doorheen geraakt. Ik had in elk geval de indruk dat ik lopend vlotter vooruit geraakte dan de langlaufers die ik hier en daar tegen kwam.
Mijn gewone strategie in dergelijke gebieden is om te blijven lopen tot het donker wordt en dan het dichtstbijzijnde station te zoeken en met de trein terug te keren. Mijn ervaring met de treinen in de Baltische staten is in elk geval erg goed. Dat is ook hoe ik hier te werk ging. De meest spannende momenten had ik tijdens een paar rivieroversteken. Een keer vond ik een voetgangersbrugje over een pijpleiding dat er nogal gammel uitzag, maar mijn gewicht prima kon dragen. Wat spannender was het toen ik helemaal op het einde van mijn duurloop in het donker nog een riviertje over moest. Ik vond een brugje waarvan alle dwarslatten verdwenen waren zodat alleen nog maar twee met ijs bedekte parallelle ronde balken over schoten. Een kort experiment leerde dat het ijs op het riviertje hoegenaamd niet dik genoeg was om me te dragen. Een tweede experiment leerde dat het water te diep was om gewoon over te waden. Dan is wat acrobatie op handen en voeten over die twee balken de enige overblijvende mogelijkheid. Het was wat spannend maar is me toch gelukt.
Voor de spectaculaire landschappen moet je niet in Letland zijn, maar de bossen zijn echt wel prachtig en ik heb me er goed ik kunnen amuseren.

Dat was januari wat mij betreft. Als alles loopt zoals gepland bezorg ik jullie voor februari iets exotischer verhalen.

Posted in Nieuwsbrief | Leave a comment

Nieuwsbrief december 2014

Na een hele wedstrijdloze periode nam ik nog eens de start voorzien van een borstnummer. Daarvoor trok ik zuidwaarts tot een beetje voorbij Parijs. Het gaat natuurlijk om l’Origole, een nachtelijke trail van 82 kilometer doorheen de bossen die je daar kan vinden. Zoveel andere mogelijkheden zijn er niet om iets langs te lopen die tijd van het jaar. Je loopt er drie verschillende lussen.
Er zijn drie verschillende afstanden die allemaal samen starten. Je mag je dus niet laten vangen aan wat snelle starters op de korte afstanden. Het eerste half uur ging bij mij bar slecht. Geen idee wat er scheelde maar ik geraakte gewoon niet vooruit. In die eerste lus zitten een paar erg leuke hellingen en eens we daar kwamen begon het gelukkig beter te gaan. In vergelijking met vorige jaren lag het allemaal wel een stuk beter beloopbaar. Normaal gezien kan je daar echt goed glijden, maar nu had je de hele tijd vaste grond onder de voeten. Met wat op toerental te komen begon ik vlot lopers in te halen. Ik had natuurlijk geen flauw benul van positie en liep al gauw helemaal alleen. Na die eerste lus bleek ik op kop van de 50 en 82 kilometer te lopen en of er al lopers van de 28 kilometer toegekomen waren was me eigenlijk niet helemaal duidelijk.
Dan beginnen we aan de tweede toer. Die is de minst interessante. Het is de vlakste en snelste ronde van de drie. Om dat wat goed te maken is het ook de modderigste. Veel valt er niet over te zeggen. Ik bleef gewoon tempo maken en heb geen andere lopers gezien.
De derde dan maar. Die is terug wat leuker met een lange reeks van opeenvolgende hellingen waar geen einde aan lijkt te komen. De wedstrijd is gewoonlijk erg goed gemarkeerd maar hier begon ik af en toe toch problemen te krijgen. Hier en daar kwam ik aan een kruispunt waar niet direct een markering zichtbaar was om de richting aan te geven. Ik zag er enkel in de richting waar ik vandaan kwam maar dat helpt natuurlijk niet. Het werd een paar keer met trial en error toch het goede pad bepalen. Na een hele tijd zag ik dan een waarschuwingsbord van de organisatie, maar in de omgekeerde richting gericht. Plots was het duidelijk waar de problemen vandaan kwamen. Ik ben die lus in de verkeerde richting aan het lopen. Ergens ben ik fout gegaan maar ik heb geen idee waar. Eens naar de organisatie bellen leverde een lang gesprek op, maar na veel vijven en zessen was ik er niets wijzer door. Achteraf bleek dat ik al een heel stuk verder was dan ze schatten zodat ze verwezen naar herkenningspunten waar ik al lang voorbij was. En veel meer dan dat ik in een donker bos stond en er al een hele tijd in aan het lopen was kon ik ook niet zeggen. Tijdens mijn telefoongesprek waren twee lopers gepasseerd die me niet wilden geloven dat we iets fout aan het doen waren omdat we de hele tijd markeringen gezien hadden.
Mijn opties waren natuurlijk beperkt. Een eerste mogelijkheid is omdraaien en het parcours in de juiste richting volgen. Maar waarschijnlijk zou dat willen zeggen dat ik gewoon naar de start zou teruglopen zonder ooit te zien waar ik fout ging. Dat staat gelijk aan uit de wedstrijd stappen. Een tweede optie was om verder te doen zoals ik bezig was, in de veronderstelling dat als ik fout ging de lopers achter mij dat ook zouden doen. Een lus in de omgekeerde richting moet me natuurlijk ook terug naar de start brengen en achteraf kunnen we dan nog kijken of we te veel of te weinig gelopen hebben. Dat was de optie die ik koos. Ik schakelde terug naar jogtempo en besloot de lus rustig uit te lopen. Zonder te weten of wat ik deed wel zinnig was en wetende dat ik op verschillende kruispunten met trial en error het juiste pad zou moeten zoeken had ik geen zin om tot het uiterste te gaan. Dat zou me alleen maar frustraties opleveren.
Toen ik plots Aaike van de andere kant zag komen wist ik dat er ook lopers in de goede richting aan het lopen waren. Uiteindelijk bleken de eerste vijf lopers in de verkeerde richting te zijn vertrokken voordat de organisatie de kans had om de markering terug in orde te brengen. Ik heb dus bijna iedereen gekruist. Bij een paar mensen die ik ken stopte ik om even een praatje te maken of anderen stelde ik gewoon gerust dat zij wel degelijk goed bezig waren en ik fout. Uiteindelijk stond ik als vijftiende aan de aankomst, maar dat kon me natuurlijk al lang niets meer schelen.

De week erna trok ik eens een weekendje naar Zwitserland. Meer specifiek ging ik naar Baar, in de buurt van Zug. Erika en Maarten hadden natuurlijk wat inspiratie voor looptochten die ik zou kunnen doen. Op zaterdag nam ik de trein naar Goldau en begon van daar de Rigi Kulm op te lopen. Vanaf een duizend meter hoogte begon er sneeuw te liggen, maar zelfs op de top was het allemaal wel beloopbaar. Op die top heb je een schitterend uitzicht over de bergen in het zuiden en in alle richtingen meren die her en der verspreid liggen. Vanaf de top van de Rigi Kulm volgde ik in essentie de kam. Eerst loopt die een tijdje zuidwaarts tot een mooi uitzichtpunt over de Vierwaldstättersee. Dan buigt de kam af naar het oosten, parallel met het meer. Via Dassen kom je dan op Rigi Scheidegg. De hele tijd loop je daar met een fantastisch uitzicht over een besneeuwd pad. En hier en daar ging ik eerlijk gezegd ook wel even zonder pad verder. Vanaf Rigi Scheidegg draaide ik terug zuidwaarts naar Goldgau. Dat is een erg leuke afdaling. In Zwitserland zijn die eerder zeldzaam omdat ze in hun paden graag een eindeloze reeks haarspeldbochten leggen en zich daar dan ook nog eens aan houden in plaats van al die bochten gewoon af te snijden. Hier hebben ze nog een pad dat gewoon recht omlaag loopt.
Vanaf Goldau had ik nog een paar uren daglicht over. Ik besloot dan maar om gewoon naar Baar terug te lopen in plaats van de trein te nemen. Het is daar wat minder spectaculair dan wat ik eerder op de dag liep, maar ik vond toch een mooie route met goede uitzichten op de Zuger See. Het is daar wat lager, zodat ik meer door de bossen en beneden de sneeuwgrens liep. Tegen dat ik aan de Zugerberg kwam werd het donker en kreeg ik een mooi uitzicht over het nachtelijke Zug. Van daar is het nog maar gewoon wat dalen naar Baar.
De volgende dag liep ik de andere richting uit. Vanuit Baar liep ik de Albishorn op vanwaar je een mooi uitzicht hebt over de Züricher See. De naam klinkt alsof het een hoge top is, maar in werkelijkheid is het gewoon een klein bultje in de heuvelrug langs de Züricher See. Die volgde ik de hele tijd noordwaarts. Zonder echt spectaculair te worden heb je daar toch dikwijls een mooi uitzicht aan beide kanten. Ook staat er een uitzichttoren waar ik natuurlijk eens op moest kruipen. Tegen dat ik aan de Uetliberg kwam (met opnieuw een uitzichttoren waar ik absoluut eens op moest kruipen) daalde ik de heuvelrug af en liep Zürich binnen. Na wat supporteren voor Maarten die uitgenodigd was voor de elitewedstrijd van de Züricher Silvesterlauf was het dan tijd om terug te vliegen.

De week daarna probeerde ik nog eens een alternatief wedstrijdje. Dan ging in het Zoniënwoud de “Ultra Longues Distances” door. Dat is een oriëntatieloop in ploegjes van twee die helemaal niet zo ultralang is als de naam laat vermoeden. Met een twintigtal kilometer in vogelvlucht kom je er wel. Ik liep samen met Droopy. Dat betekent dat we een ploegje van twee niet-oriëntatielopers vormden. Veel hadden we dus niet te bewijzen.
We laten ons natuurlijk niet zomaar doen. We startten goed mee met de anderen, maar de eerste posten waren toch niet helemaal hoe het moet. Zeker aan post vijf gingen we totaal de mist in, gingen veel te ver naar links en kwamen uiteindelijk op een pad uit waar we eigenlijk niets verloren hadden. Met een hele omweg kwamen we toch bij de post uit, maar daar hebben we behoorlijk wat tijd verloren. Gelukkig kwamen we er steeds beter in en vonden we de posten steed vlotter. Ik heb de indruk dat ook de naar oriëntatienormen lange afstand in ons voordeel speelde. De oriëntatielopers zijn gewoon om wedstrijden van ongeveer een uur te lopen. Droopy en ik kunnen misschien niet super oriënteren, maar lopen en vooral blijven lopen kunnen we als weinig anderen. Een aantal keren had ik de indruk dat onze keuzes toch beter waren dan oriëntatielopers die er in elk geval minder amateuristisch dan ons uitzagen. Of misschien maak ik nu mezelf iets wijs. De voorlaatste post hebben we dan nog eens behoorlijk geknoeid. Vooral omdat ik met de beste wil van de wereld geen goede manier zag om die post aan te vallen. Uiteindelijk haalden we de aankomst na een correct parcours als zevende ploeg. Ik vind dat we daar toch tevreden mee mogen zijn.

Een laatste iets dat ik over december kan vertellen was een uitstapje dat ik maakte tussen Kerstmis en Nieuwjaar. Ik ben dan verplicht verlof te nemen, dus trek dan steeds ergens heen. Meestal verken ik dan iets bergachtigs in zuidelijke richting. Kwestie van niet al te veel problemen met sneeuw te hebben. Deze keer viel mijn oog op Cyprus. Een land waar ik nog nooit eerder was.
Met een kleine week tijd ter beschikking was mijn plan eenvoudig. Ik wilde het eiland min of meer doorsteken over de bergachtige ruggengraat van het eiland. Om het helemaal compleet te maken is er de E4-wandelroute die min of meer doet wat ik in gedachten had. Vanaf de luchthaven van Larnaca liep ik in eerste instantie weg van de kust op zoek naar die fameuze wandelroute. Dicht bij de kust is het eiland niet zo bijster interessant. Het is er redelijk vlak en dor. Je kan er wel wat onverharde wegen vinden tussen de velden. Na een paar uur kwam ik dan de eerste heuvels tegen waar het lopen een heel stuk leuker werd.
In de loop van de dag kwam ik steeds dichter bij een berg die al de hele dag mijn zicht domineerde. Blijkbaar stond er een orthodox klooster op van waar je mooi op de omgeving kan uitkijken. De dagen erna zou ik nog regelmatig een klooster of kerk tegen komen op zeer goed uitgekozen plaatsen.
Naarmate ik verder ging werden de bergen steeds hoger en het weer steeds slechter. Ik vermoed dat de wolken tegen de bergen bleven hangen waar ze voor bewolking, mist en wat regen zorgden. In de loop van de dagen werden de bergen ook steeds groener. Waar het de eerste dag eerder heuvels waren met wat dorre struiken, kreeg ik in de volgende dagen steeds meer indrukwekkende valleien tussen beboste hellingen te zien.
De ochtend van de vierde dag was ik in het hart van het Troodosgebergte, waar zich ook de Olympus bevindt. Met een hoogte van net geen 2000 meter is dit de hoogste berg van Cyprus. Daar moet ik natuurlijk eens op kruipen. Dat lukte uitstekend tot ik op een paar tiental meter van de top voor een hekken stond. Blijkbaar hebben de militairen de top ingepalmd. Iets wat ze overigens met nog verschillende andere toppen en andere lappen grond daar in de buurt gedaan hebben. De top heb ik dus niet gehaald, maar ik vermoed dat ik niet echt iets gemist heb want een dichte mist zorgde ervoor dat ik toch geen fluit kon zien.
Als je de hoogste berg van het eiland passeert moet je daarna natuurlijk lager terrein opzoeken. De vijfde dag liep ik terug landbouwgebied binnen en tegen ‘s avonds kwam ik bij Paphos, vanwaar ik de bus terug nam.
Onderweg naar Larnaca moest ik overstappen in Levkosia (of Nicosia zoals de stad bij ons meestal genoemd wordt). Ik maakte natuurlijk van de gelegenheid gebruik om eens in Noord-Cyprus te gaan rondwandelen.
Tegenwoordig is de politieke situatie voldoende gekalmeerd en mogen toeristen zonder veel moeilijkheden de grens over. Midden in de oude stad is een erg drukke grensovergang, maar ik zou aanraden om over te steken bij de grensovergang aan Letra Palace. In tegenstelling tot de grensovergang in de oude stad heb je daar een vrij brede neutrale zone waar de Verenigde Naties de Grieken en Turken uit elkaar proberen te houden. Het wandelen door die verlaten neutrale zone is volgens mij het meest indrukwekkende aan de grens. Het voelt bijzonder bevreemdend aan.
Daarna was het voor mij jammer genoeg tijd om terug te keren naar huis.

Zo, daarmee zit 2014 er op. Waarschijnlijk word ik dan verondersteld om eens terug te blikken op het voorbij jaar. Maar de nieuwsbrief is deze maand al veel te lang, dus gaan we dat achterwege laten. Wat voorbij is hebben jullie al in eerdere nieuwsbrieven gelezen en wat in 2015 allemaal gaat gebeuren zien we wel als het komt. Ik ben nog plannen aan het maken en heb natuurlijk meer dan genoeg goede ideeën om het hele jaar te vullen.

Posted in Nieuwsbrief | Leave a comment

Die keer dat ik een Migros plunderde…

Meestal vlieg ik enkel met handbagage. Soms heeft het toch voordelen om iets in te checken.
15kg rosti
Bijvoorbeeld als je graag naar huis wil keren met vijftien kilo rösti in je bagage. Gewoon omdat het lekker is. En omdat een yeti geen grenzen kent.

Posted in Algemeen | 1 Comment

Nieuwsbrief november 2014

November is een maand die me rond 11 november een lang weekend bracht. Ik voel me dan altijd moreel verplicht om ergens heen te trekken. Deze keer koos ik voor Bosnië. Daarvoor had ik twee redenen. Ten eerste was ik daar nog nooit geweest. Dat alleen is al reden genoeg natuurlijk. Ten twee leek het me symbolisch wel mooi om op Wapenstilstand in Sarajevo te zijn waar dit jaar netjes honderd jaar geleden Gavrilo Princip het startschot gaf voor de eerste wereldoorlog.
Het leuke van Sarajevo is dat de eerste bergen gewoon op loopafstand van de luchthaven liggen. Ik begon in zuidwestelijke richting en was het grootste deel van de dag bezig met het doorkruisen van een beboste bergrug. Ik had drie verschillende kaarten en al snel bleek dat geen van de drie overeen kwamen, maar dat ze alle drie toch ongeveer even juist (of even fout) waren. Daarmee ben je gegarandeerd van verrassingen. In de namiddag doorkruiste ik de vallei bij Babin Dol. Dat is een lelijk dorpje met een skigebied dat duidelijk zijn beste tijd gehad heeft. In 1960 gingen hier nog de Olympische winterspelen door, maar dat is lang vergane glorie.
Vanuit het dorp begon ik de beklimming van de Bjelašnica. Net onder de top koos ik me een slaapplaatsje uit. Er was toch mist aan het binnen drijven dus ik zou op de top toch niets gezien hebben. De volgende ochtend deed ik dan het laatste stukje naar de top vanwaar ik onder een stralend blauwe lucht een schitterend uitzicht had. Vanaf de top volgde ik de kam naar het noorden. Hier en daar ligt er een pad, maar het is zeker niet evident te vinden. Meestal is dat geen probleem omdat je toch ziet welke richting je uit moet. Maar sommige van de toppen en hellingen zijn bedekt met dichte struiken waar je enkel met grote moeite en tergend traag je een weg doorheen kan banen.
Het meest opvallende aan het Bjelašnicamassief is dat er zo goed als geen water te vinden is. Ik kwam welgeteld een meertje tegen. Een klein stroompje zorgde voor de afwatering ervan. Na tien meter verdween dat gewoon in de grond. Verder heb ik daar geen water gevonden. Het hele landschap wordt er gedomineerd door putten in de grond. Het lijken wel gigantische kraters. Daar stroomt het water blijkbaar allemaal langs weg zonder dat er rivieren gevormd worden. Ik neem aan dat dit een karstverschijnsel is, maar verder schiet mijn kennis van geologie toch wat tekort. Het is in elk geval een bijzonder interessant landschap om te oriënteren.
Na het meertje liep ik verder richting Hranisava. Het kostte me nog wat kruipwerk doorheen de struiken maar uiteindelijk stond ik toch op de top. Waar er dan niets te zien viel omdat ondertussen wolken waren binnen gedreven zodat ik in de mist stond. Ik boog dan maar naar het zuiden op weg naar de Krvavac. Aan de voet van de berg rolde ik mijn slaapzak uit in een totaal verlaten stuk van het massief. Ik heb geen idee waar het dichtst bijzijnde pad ergens was, maar het zal toch meerdere kilometers verder geweest zijn.
De reden om aan de voet te stoppen was natuurlijk dat ik hoopte dat in de ochtend ik terug een mooie blauwe lucht zou krijgen. Ik werd niet teleurgesteld en op de top kreeg ik dan toch een mooi uitzicht voor mijn moeite. Van daar boog ik af naar het westen. Daar is het massief wat vlakker, maar nog altijd even droog. Op een of andere manier slagen ze er toch in om daar wat aan landbouw te doen. Er zijn zelfs een paar kleine dorpjes. Tegen het einde van de dag kwam ik dan aan de rand van het massief en daalde af naar de Bijela. Deze rivier slingert zich daar door een erg spectaculaire canyon. De beboste flanken stonden in hun herfstkleuren wat voor een prachtig kleurenspel zorgde. Schitterend om daar doorheen te lopen.
Eens op de bodem van de canyon liep ik verder tot Konjic, waar ik de bus terug nam naar Sarajevo. Daarmee zat mijn Bosnische exploratie er op.
Gewoonlijk ben ik van het principe dat je niet al te veel moet voorbereiden en gewoon ter plaatse wel mooie plaatsen zal ontdekken. Voor Bosnië wil ik daar erg tegen mijn gewoonte toch een waarschuwing aan toevoegen. Het beste is waarschijnlijk gewoon het reisadvies van Buitenlandse Zaken citeren: “Aangezien nog in tal van gebieden mijnen worden aangetroffen, is het raadzaam niet van de geasfalteerde of geplaveide hoofdwegen af te wijken”. Ik kan zeker aanraden om in Bosnië rond te trekken, maar waarschijnlijk bereid je dit toch beter wat uitgebreider voor dan andere Europese landen. Het risico op landmijnen was een van de belangrijkste criteria bij het plannen van mijn ruwe route.

Een tweede uitstap ging naar het noorden. Ik vloog nog maar eens naar Noorwegen en liep wat rond in Østmark. Dat gebied begin ik ondertussen wel te kennen. Ik houd echt wel van de eindeloze mix van bergjes en meren die je daar kan vinden.
Deze keer waren de weergoden niet bepaald aan mijn kant. Temperaturen tegen het vriespunt en een vochtige mist maakten heb bijtend koud voor iemand die zoals mij buiten slaapt. Heel veel spectaculairs heb ik daar niet gedaan. Ik onthoud vooral dat het seizoen van de dikkere slaapzakken nu echt wel aangebroken is.

Posted in Nieuwsbrief | 1 Comment

Hardrock: how lucky do we really need to be?

So, now that the (or rather “a”) distribution of the number of tickets is available, we can try to find out what our chances are of getting in instead of guestimating with some handwaving. I will work based on the pdf list as it was presented on the hardrock website. The real authority is Blake Wood, who also did his simulations, but based on a more recent list (which I don’t have). Mainly what I put here is just a confirmation of his results. I assume that all the time people are claiming mistakes in the list, so it might still change a few times before the lottery actually takes place. But those changes will not change the big picture.
I used a MC simulation with 1000000 draws. Between brackets, I will put the results of Blake.

Veterans

I work based on 9 with 5 tickets, 10 with 6 tickets, 4 with 7 tickets, 4 with 8 tickets, 3 with 9 tickets, 4 with 10 tickets, 1 with 12 tickets, 2 with 13 tickets, 1 with 14 tickets, 3 with 18 tickets, 1 with 20 tickets and 1 with 23 tickets. That last guy is Blake Wood himself. Of those Darcy Piceu (6 tickets) is automatically selected. The rest is competing for 34 spots. Blake has an extra runner with 7 tickets that “seemed to have been lost through a computer glitch” and that he “tentatively included for the time being”. This means that my chances should be somewhat higher than his.
5 tickets 67.1% (64.8%)
6 tickets 73.7% (71.4%)
7 tickets 79.0% (76.8%)
8 tickets 83.1% (81.2%)
9 tickets 86.4% (84.7%)
10 tickets 89.1% (87.5%)
12 tickets 92.8% (91.6%)
13 tickets 94.2% (93.1%)
14 tickets 95.3% (94.4%)
18 tickets 97.9% (97.4%)
20 tickets 98.6% (98.2%)
23 tickets 99.2% (99.0%)

Never started

Here, we have the huge numbers of runners. I worked based on 499 with 1 ticket, 343 with 2 tickets, 146 with 4 tickets, 104 with 8 tickets, 40 with 16 tickets, 7 with 32 tickets, 4 with 64 tickets and 3 with 128 tickets. Those 1146 runners have in total 4105 tickets in the hat and are competing for 47 spots. Note that you can fill all those spots with people that are at the fifth or more attempt. Blake’s list deviates a little (he removed 10 runners with 1, 1 runner with 2, 2 runners with 4 and 1 runner with 8 tickets and added one runner with 16 tickets). The influence of that should be minimal.
This are the chances of getting in
1 ticket 1.3% (1.3%)
2 tickets 2.5% (2.5%)
4 tickets 5.0% (5.0%)
8 tickets 9.8% (9.8%)
16 tickets 18.6% (18.7%)
32 tickets 33.8% (33.9%)
64 tickets 56.2% (56.3%)
128 tickets 80.7% (80.8%)

I saw that the Belgians and Dutch in this group all have 1 ticket. The chance that at least one of them gets in is about 11%. But having only 1 ticket isn’t exactly showing a lot of dedication.

Everyone else

This is the most important group. Mainly because that is where I am. In the list I used there are 4 with 1 ticket, 34 with 2 tickets, 60 with 3 tickets, 51 with 4 tickets, 18 with 5 tickets, 11 with 6 tickets and 1 with 9 tickets. Not included in the lottery is Kilian Jornet (4 tickets) who is an automatic entry. The remaining 178 runners are competing for 69 spots. Blake kicked out someone with 2 and someone with 3 tickets. This means that the chances that I obtain should be slightly lower than his.
1 ticket 13.6% (13.7%)
2 tickets 25.3% (25.6%)
3 tickets 35.4% (35.8%)
4 tickets 44.2% (44.6%)
5 tickets 51.8% (52.2%)
6 tickets 58.4% (58.8%)
9 tickets 73.1% (73.5%)

I have three tickets, so 35% is what I get. Fingers crossed.

My results are very good in line with the “Blake Standard”, so my methodology appears to be rather sound. And remember: if you would like to run Hardrock, patience is a virtue.

Posted in Lopen, Ultra | 1 Comment

Nieuwe dienstregeling

Iedereen die af en toe eens in de buurt van een trein komt weet intussen waarschijnlijk wel dat er vanaf 14 december een totaal nieuwe dienstregeling aan zit te komen. Ik ga er dan steeds van uit dat de mensen die dat in elkaar moeten puzzelen weten wat ze doen en het grote plaatje in het oog houden. Deze keer waren de politieke beperkingen duidelijk: meer passagiers in evenveel treinkilometers. Dan hoef je niet veel na te denken om te zien hoe je daar voor moet zorgen. Gewoon treinen met weinig volk (bijvoorbeeld de eerste en de laatste) schrappen en extra treinen op een moment dat er veel mensen de trein willen nemen (bijvoorbeeld tijdens de spits). Politici die dat principe eerst mee goedkeuren en vervolgens moord en brand roepen over het afschaffen van die vroege en late treinen zijn simpelweg hypocriet. Natuurlijk zijn er altijd mensen voor wie de veranderingen niet goed zijn. Dat zijn dan ook degenen die je het luidste hoort roepen. Eens kijken of voor mij die nieuwe dienstregeling een verbetering is of niet.

Tussen Gent en Brussel

Als dagelijkse pendelaar tussen Gent en Brussel is het belangrijkste voor mij natuurlijk die verbinding. En dan in het bijzonder tijdens de spits wanneer de treinen bomvol zitten. Hier is het voor mij van belang dat er veel treinen zijn en dat die vele treinen goed gespreid zijn. Anders gezegd, ik wil niet moeten wachten. Of die trein er een minuutje langer of minder lang over doet maakt me eigenlijk totaal niets uit. Ik ben ook zo iemand die geen vaste trein neemt. ‘s Morgens kan je me gewoonlijk tegen komen op een trein die vertrekt ergens tussen 6u30 en 8u en ‘s avonds op een trein die vertrekt tussen 16u en 19u. Gewoonlijk kom ik wat op goed geluk toe en neem de eerste trein die passeert. En die de goede richting uitgaat, natuurlijk.
Eerst kijk ik even naar de ochtendspits. Op het prentje hieronder stelt elk staafje een vertrekkende trein voor en de hoogte van het staafje geeft weer hoe lang ik moet wachten op de volgende. Dit zowel voor de nieuwe dienstregeling (bovenaan), als voor de oude (onderaan).

In de periode van 6u tot 8u neemt het aantal treinen een beetje toe: van 12 naar 14. Goed punt dus. Kijken we naar de spreiding lijkt dat ook beter. In de huidige dienstregeling zijn er twee problematische momenten. Dat is telkens voor het hele uur. Daar zitten we met wachttijden van 19 en 18 minuten. Erg veel in volle spits. In de nieuwe dienstregeling zit een leegte van 15 minuten rond 7u30. Hier had ik graag een extra trein gezien, maar anders kan ik daar niet echt veel op aanmerken. Ik zie niet direct een reden waarom hier geen trein tussen kan, maar waarschijnlijk is die er wel. Treinen die vanaf Denderleeuw op lijn 50a komen rijden of zoiets. Het valt natuurlijk af te wachten wanneer die treinen in de praktijk gaan rijden. Zo vertrekt de huidige trein van 7u15 behoorlijk systematisch met een vijftal minuten vertraging. De rest vertrekt nu meestal op tijd een komt met vijf à tien minuten vertraging toe.

Voor de avondspits zijn mijn prioriteiten gelijkaardig. Als ik in het station sta wil ik zo snel mogelijk op een trein kunnen stappen. Hoe lang die trein er precies over doet om in Gent te geraken is minder belangrijk. Ik maak een gelijkaardig prentje met de treinen tussen 16u en 20u.

Globaal lijkt met dat een verbetering. In de huidige dienstregeling zitten een paar behoorlijk grote gaps die ik steeds probeer te ontwijken. Vooral die rond het half uur zijn erg vervelend. In de nieuwe dienstregeling zijn de gaps in elk geval kleiner. Die voor het hele uur zijn wat groter dan ik leuk vind, maar ik moet zeggen dat het een verbetering is.

Zeker na 18u30 (wanneer er geen piekuurtreinen meer zijn) wordt de situatie veel beter. Ik ga dus even weg van de ochtend- en avondspits en bekijk het basisaanbod doorheen de dag. Op dit moment zijn er drie treinen per uur. Richting Brussel vertrekken die om 4 minuten, 16 minuten en 25 minuten na het uur. In de omgekeerde richting rijden die op het uur, 9 na en 21 na. Dat zijn dus drie treinen per uur. Maar met een groot probleem: er zijn drie treinen op twintig minuten en dan veertig minuten lang niets. Aw.
De nieuw dienstregeling belooft ons treinen richting Brussel om 7, 23, 38 en 53 minuten na het uur. In de omgekeerde richting wordt dat 16, 25, 44 en 59 minuten na het uur. Netjes om het kwartier een trein. Dit is een van de speerpunten van de nieuwe dienstregeling en het is ongetwijfeld een van de grootste verbeteringen die je in België zal tegen komen.

En wat gebeurt er in het weekend? In de huidige situatie valt die middelste trein er dan van tussen. Dat geeft dus twee treinen per uur, met nog altijd een wachttijd van in het ergste geval 40 minuten. In de nieuwe dienstregeling valt in de ene richting die van 53 na eruit en in de andere richting die van 25 na. Dan blijven dus drie treinen per uur over, met op een bepaald moment een wachttijd van een half uur. Dat is nog altijd beter dan de huidige situatie tijdens de week.

Het laatste dat me op deze verbinding interesseert is de laatste verbinding van Brussel naar Gent. Ik wil weten tot hoe laat ik nog thuis geraak. Vooral dan in het weekend. Regelmatig vlieg ik op zondagavond terug van weet ik veel waar en probeer ik nog thuis te geraken om na een paar uurtjes slaap terug richting Brussel te vertrekken. Momenteel vertrekken de laatste treinen om 22u59, 23u21 en 0u24. In de nieuwe dienstregeling zijn de drie laatste om 22u44, 22u56, 23u44 en 0u23. Wat mij betreft is dat geen verschil. Op de minuutje gaat het niet aankomen. Wat wel verandert is het laatste vertrek van “Brussel-Nationale-Luchthaven” (de luchthaven van Zaventem in gewone mensentaal) naar Brussel. Nu vertrekt de laatste trein al om 23u50. Daarna kan je met de trein niet meer weg van de luchthaven. In de nieuwe dienstregeling wordt dit 0u30. Daarmee heb ik natuurlijk geen aansluiting naar Gent meer, maar op z’n minst geraak je dan nog tot in Brussel op een later uur. Ook een mooie verbetering.
In de plaats van de trein om 23u50 komt er eentje om 23u52 waarmee ik wel nog thuis geraak. Daar zit dus ook niet echt verschil op.

Couvin

De verbinding die me daarna het meest interesseert is richting Couvin. Misschien een wat vreemde bestemming, maar toch eentje waar je me regelmatig kan terugvinden. Mijn “geheime” trainingsterrein licht daar in de buurt. Ik trek daar regelmatig voor een weekend heen.

Standaard vertrek ik op vrijdagavond vanuit Brussel. Er is geen keuze mogelijk: je moet overstappen in Charleroi. Treinen uit Brussel vertrekken om 16u30, 16u50, 17u01, 17u09, 17u29 en 17u50. Later dan dat vertrek ik niet graag, want dan wordt het wel erg laat tegen dat ik op mijn bestemming ben. Na aankomst in Couvin met ik nog een kleine twee uur lopen. Die treinen zijn in Charleroi om 17u25, 17u45, 17u53, 18u05, 18u23 en 18u48. Daar moet ik dan overstappen op een dieseltje dat vertrekt om 17u51, 18u19, 18u53 en 19u18. Van de zes treinen naar Charleroi is de eerste in praktijk te vroeg. Zo vroeg geraak ik maar zelden in het station. De tweede geeft in theorie een erg mooie aansluiting, maar heeft meestal vertraging zodat die aansluiting weg is. In praktijk kom ik met treinen twee, drie en vier allemaal op de boemel van 18u19 terecht. Met de vijfde kom ik op de boemel van 18u53. De laatste geeft daar in theorie ook een mooie aansluiting op, maar de praktijk is opnieuw anders. Meestal is het 20-25 minuten wachten op de boemel van 19u18. In theorie zitten daar een paar zeer mooie aansluitingen tussen. De praktijk leert dat de treinen naar Charleroi zo vertragingsgevoelig zijn dat het altijd een gok is.

Wat geeft dat in de nieuwe dienstregeling? Dan heb ik treinen richting Charleroi om 16u36, 16u49, 17u06, 17u12, 17u37 en 17u49. Die komen dan toe om 17u36, 17u50, 18u06, 18u12, 18u36 en 18u50. Op het eerste gezicht verandert dat niet bijster veel ten opzichte van de huidige situatie. De playmobils naar Couvin vertrekken om 17u31, 18u14, 18u25 en 19u14. Redelijk simpel: met de eerste drie kom ik op de diesel van 18u14 uit. Die vierde geeft me twee minuten marge. Dat is totaal onhaalbaar, zeker omdat ik verschillende perrons verder moet zijn. Gelukkig is er dertien minuten later al een andere, die ik waarschijnlijk zonder problemen zal halen. De vijfde en de zesde zetten mij beiden op die van 19u14. Volgens de dienstregeling ga ik er volgens mij wat op achteruit, maar ik praktijk denk ik dat het niet zoveel zal uitmaken en zal ik waarschijnlijk gewoon wat meer robuste aansluitingen hebben.

De terugkeer op zondagnamiddag of -avond dan. Die is nu een totale ramp. Echt weer. Compleet totaal slecht. Dat kunnen ze gewoon niet slechter maken. Er vertrekken treinen uit Couvin ongeveer om de twee uur. Meer specifiek om 12u59, 15u07, 17u06, 19u07 en 20u59. De logica ontgaat me, maar ik onthoud dit als “op het oneven uur”. Een uur later komt die toe in Charleroi. Vanuit Charleroi gaat het dan richting Brussel. Dat is gelukkig wel logisch: veertig minuten na het hele uur. Dus een wachttijd van 35-40 minuten. Wat behoorlijk lang is. In Brussel kom je dan toe op het half uur, net op tijd om de Knokke-Blankenberge van 26 na te zien wegrijden. Uch. De volgende is de Oostende van 5 na het volgende uur. Terug 35 minuten aan mijn been en dat op een verbinding met twee treinen per uur. Dat moet zeker beter kunnen.
In de nieuwe dienstregeling is het vertrek uit Couvin zeven minuten voor het oneven uur. Nog steeds om de twee uur (ik had niet anders verwacht), maar op mooie regelmatige tijdstippen. Die komt een uur later toe in Charleroi waar na acht minuten wachten de trein naar Charleroi vertrekt. Dat is zo perfect als maar kan. In Brussel heb ik dan netjes een overstap van tien minuten. Opnieuw erg mooi. Samen gaat dat me bijna een uur uitsparen op dat traject. Een hele verbetering dus in de nieuwe dienstregeling.

Richting Luik

Het laatste dat me echt interesseert is de verbinding Gent-Luik. In die regio is het ook goed om te gaan lopen. Vanuit Luik zal dikwijls nog een aansluiting nodig zijn langs de Vesder, Ourthe of Amblève. Maar de verbinding naar Luik is daarvoor de basis. Dit interesseert me vooral tijdens het weekend.
Nu zijn er twee treinen per uur naar Luik. Eentje om 4 na en eentje om 25 na. Maar die eerste doet er zo lang over dat hij na de tweede toekomt. In praktijk is er dus maar een goede trein. Soms wil ik zo vroeg mogelijk daar geraken. Op dit moment vertrekt de eerste trein om 5u25 en is om 7u01 in Luik.
In de nieuwe dienstregeling is er opnieuw een trein om het uur (er is een tweede mogelijkheid met een overstap in Landen, maar dat is amper interessanter dan op de volgende rechtstreekse trein wachten). Deze vertrekt om 23 minuten na het uur en rijdt de eerste keer om 5u23. Voor mij is dat niet alleen gelijkwaardig aan de oude situatie, maar zelfs helemaal hetzelfde. Waarschijnlijk is dit een van de weinige verbindingen die op hetzelfde uur blijft rijden. Status quo dus voor deze verbinding.

Conclusie

Voor de treinen die er toe doen (en dat zijn voor mij de treinen die ik neem, niet degene die jij neemt) is de nieuwe dienstregeling een verbetering. Soms blijft alles min of meer bij het oude en hier en daar zijn er echt wel grote vooruitgangen. Vooral de vlotte verbinding Couvin-Gent is voor mij een erg goede zaak.

Posted in Algemeen | Leave a comment

Hardrock: the hardest is getting in

Lottery for the Hardrock closed last weekend and the lottery is coming up next week, so we (=anyone in the hat I guess) start wondering what our odds of getting in are. Slim as always of course.
The lottery is a competitive system. I you get in, someone else can’t. And vice versa. The list of entrants is available. Of course that doesn’t tell us the number of tickets, but we can get some rough estimates. I assume that the number of finishes stated in that list is correct.

For the 2015 edition, the criteria for getting in got harder. Most notably, the two most popular US 100 milers (WS and Leadville) are no longer qualifiers. This probably reduces the number of potential applicants (especially the domestic ones) seriously. But the list shows a total of 1367 applicants (the facebook page of the race states 1368, but I will work with 1367). Which is more or less the same number as previous years. The rising popularity of trail running probably cancels out the moderating effect of the stricter criteria. Those 1367 runners are, distributed over three groups, competing for 152 places.

The first group to consider are the “Veterans”. Those are people with at least 5 finishes. There are 40 people on that list. Last year’s winner Darcy Piceu is guaranteed a place. The other 39 compete for 34 spots. The poor five remaining runners get on the waitlist and will probably all get in. No problem for them. Unfortunately, I’m not in this group.

Looking at the rest, there are 1174 runners with no finishes and 153 runners with one to four finishes. The second group is the group “Never started”. Those are all among the 1174 with no finishes, but some of those 1174 have started, but never finished. I guess that about 1100 runners will be in the “Never started” group. Those are competing for 42 spots. Yes, you read it correctly. Only 42 spots for about 1100 runners. That is why it is so hard to get in the Hardrock. What are the chances for those people to get in? It is impossible to tell without knowing the distribution of the number of tickets, but we can make some guestimates. First assumption: the average number of tickets is two. No idea if it is true, but it doesn’t sound unreasonable. That gives about 2000 tickets in the hat. Ignoring that people have multiple tickets (which is fine for those with a limited number of tickets) we find that someone with one ticket has about 2% chance of being drawn. Yes, if you apply for the first time you have about 2% chance of getting in. That is the hard reality of Hardrock. People with only a couple of tickets can multiply that chance by the number of tickets they have. For the ones holding a lot of tickets, I don’t dare making any predictions without the distribution of the tickets.
There happen to be some runners from the Benelux in this group: 2 from Belgium, 1 from Luxembourg and 7 from the Netherlands. Assuming that each of them has one ticket (I have no idea if that is the case), there would be an 18% chance that at least one of them gets in. (This number is probably totally wrong because I am making really a lot of assumptions by now.) If one or more of those hold more tickets, this person’s chances would of course increase dramatically.
Fortunately, I am not in this group.

The last group is everyone else. In this group, there are certainly those with one to four finishes. In the list, I find 153 runners like that. Adding the ones with at least one start but no finish will push this number probably slightly above 200. Those 200 are competing for 70 spots. Last year’s winner Kilian Jornet has his spot guaranteed, so the leaves 69 spots for about 200 runners. It is a bit harder to see what the chances for those runners are, but from the simulations that I did two years ago, I know that someone like me with two tickets has about 30% chance of getting in. That still makes it one of the races where I have the lowest chance of getting in. Of course I know that previous failures do not improve your chances for success, but after four subsequent failures, I hope my time has come to be on the start list again.

When a detailed distribution of the number of tickets becomes available, I will calculate the precise chances.

Posted in Lopen, Ultra | 3 Comments