Nieuwsbrief mei 2010

Na een lange maand met veel lopen krijgen jullie nog eens een lange nieuwsbrief te verwerken. Neem er gerust je tijd voor. Over de Trail des Vallées du Chevalier in Marche les Dames op 1 mei vertelde ik al in mijn vorige nieuwsbrief. Dat kan je daar teruglezen. De rest van de maand was het doel duidelijk: proberen mijn wedstrijdplanning te overleven.

Een week na Marche trok ik naar Engeland, naar de Yorkshire Dales voor de Fellsman. Dat is een fellrun van ongeveer honderd kilometer die een grote boog maakt doorheen het nationale park. Een fellrun, wat is dat voor een beest, hoor ik jullie al vragen. Het genre is dan ook specifiek voor de Britse eilanden. In essentie is er gewoon een reeks punten waar je moet passeren en daartussen moet je maar je plan trekken. Geen markering, dikwijls geen pad, dwars door de bergen, meestal van top naar top. Een soort van oriëntatieloop dus waarbij je mannetjes met fluojasjes en tenten zoekt in plaats van ergens een verstopte balise. Het spreekt voor zich dat parcourskennis een gigantisch voordeel is en dat iemand die zoals mij voor het eerst in zijn leven in het gebied komt toch wat nadeel heeft.
De wedstrijd zelf dan maar. Na de start in Ingleton volgde ik gewoon het pak (450 man groot) het dorpje uit. Naarmate we hoger kwamen op weg naar de eerste top van de dag schoof ik steeds meer naar voren op naar ongeveer de vijftiende plaats. Na de top volgde logischerwijze een afdaling. En wat voor één. In essentie was het gewoon steeds van op een rotsblok springen naar een rotsblok dat een meter lager ligt. En zo doe je verder tot je helemaal beneden bent. Dat soort dingen doe ik toch wat te weinig om er echt de feeling voor te hebben en ze vlogen me dan ook langs alle kanten voorbij. Als alle afdalingen er zo uitzien gaat dat mijn beste dag niet worden. Gelukkig voor mij bleken de andere afdalingen naar mijn normen wel beloopbaar. Eens beneden was het gewoon de andere kant van de vallei terug recht naar boven. En zo gaat dat dan de hele dag door, berg op, berg af, soms een heel stuk over de kam lopen, dan weer een klein stukje in de vallei, vervolgens eens over zo een typisch Engels stenen muurtje klauteren en wat later proberen je schoenen niet kwijt te geraken bij het doorploeteren van een moeras. Om kort te zijn, alles wat je maar kan wensen. Daar komt nog eens bij dat we voor de wedstrijd uiterst atypisch stralend weer hadden waardoor je dikwijls tientallen kilometers ver kon kijken. Prachtig.
Mijn tactiek bestond eruit zolang mogelijk mensen in het zicht te houden om zo weinig mogelijk tijd te verliezen met navigeren. Meestal (zeker tijdens de eerste helft) lukte dat uitstekend al ondervond ik ook wel eens dat iemand die je volgt niet per definitie de weg weet. Tijdens de tweede helft moest ik wat meer op mezelf vertrouwen. Meestal lukte dat wel al ben ik op Dodd Fell toch een hele tijd bezig geweest met tussen al de schijnbare toppen de echte top te vinden. Daar kwam dan ook redelijk wat volk terug waarmee ik daarna een heel eind samen liep. Kort voor zonsondergang moest ik toch een beetje lossen, maar gelukkig nooit ver. Dat is vooral gelukkig omdat tijdens de nacht om veiligheidsredenen in groepjes gelopen moet worden. Als je tegen zonsondergang alleen bij een post aankomt, moet je wachten tot er wat volk bij komt alvorens je in groep verder mag lopen. De wachttijd wordt dan overigens wel van je finishtijd afgetrokken. Ik had dus het geluk om bij de post waar ik gegroepeerd zou worden toe te komen terwijl de lopers voor mij er nog maar pas waren. Ik werd bij hun ingedeeld en moest niet wachten op volk dat uit de achtergrond zou terugkomen. En zo had ik de luxe tijdens het nachtelijke stuk iemand te kunnen volgen die de weg erg goed kent. Met de hele groep kwamen we samen als negende toe in Threshfield na dertien en een half uur lopen. Fellraces blijf ik als de zo mogelijk leukste soort wedstrijden beschouwen.

Een weekje na Engeland ging het eens zuidwaarts naar de Provence. In de buurt van Orange, in het onooglijke dorpje Gigondas, stond daar de Grand Raid Dentelles Ventoux op het programma. Die is goed voor opnieuw honderd kilometer met onderweg 5300 positieve hoogtemeters. Zoals de naam van de wedstrijd al doet vermoeden is een passage over de top van de Ventoux de grote trekpleister.
Met een start om 4u30 ‘s morgens liepen we de eerste kilometers in volslagen duisternis. Een eerste hoogtepunt was dan ook de zon zien opkomen boven de Provençaalse heuvels. Met de zon kwam natuurlijk ook de warmte en de temperaturen zouden in de loop van de dag richting dertig graden trekken. Terwijl het parcours ons van heuvel naar heuvel slingerend richting Ventoux voerde, liep ik ongeveer op een vijfde plaats.
Na een kilometer of vijfendertig was het dan prijs. Met vier man stonden we aan een kruising te kijken maar geen lintjes te zien. Eén van de drie anderen kende gelukkig de weg en wist ons te vertellen dat we het pad recht omlaag moesten nemen. Beneden aangekomen waren nog steeds geen linten te zien en bleek dit toch niet de goede weg te zijn. Helemaal terug naar boven dan maar. Even kijken in de andere richting en ja, nu wist hij het zeker, het was langs daar. De andere twee en ik hadden natuurlijk onze twijfels. Daarnet wist hij het immers ook zo zeker. Onze “gids” vloog intussen het pad af en wat onzekerder volgden we. Aan het volgende kruispunt nog steeds geen lint te zien. Dat kan niet. Terugkeren dan maar. Van onze “gids” was geen spoor meer te bekennen. Uiteindelijk terug bij het laatste kruispunt waar we zeker een lint gezien hadden, bleek het lint dat daarnet nog duidelijk rechts hing op de grond te liggen. Blijkbaar had de mistral die al de hele dag de toppen geselde het te pakken gekregen en wat meegevoerd… en ons zo op het verkeerde spoor gezet. Het heeft ons in elk geval gigantisch veel tijd gekost met dank aan onze “gids”, die ik overigens niet meer teruggezien heb. Ik weet niet waar hij uiteindelijk is terechtgekomen.
Eens dat goed en wel achter de rug was, werd het tijd om de Ventoux te beklimmen. Dat is een lange klim natuurlijk. Onderaan passeer je door de bossen en aan de top probeer je in de mist het pad terug te vinden. Hoewel in de valleien de temperaturen richting dertig graden gingen was het op de top ijskoud. Alles, gaande van bankjes tot paaltjes en afsluitingen was bedekt met een vreemd laagje ijs. Wat was er zo vreemd aan? Het ijslaagje bestond uit ragfijne, millimeterdikke ijspegeltjes van een paar centimeter lang die allemaal horizontaal hangend naar het noorden, van waaruit de mistral op ons inbeukte, gericht waren. Zoiets had ik nog nooit gezien. De afdaling was eerst een stukje over de baan, waar je in de dichte mist moest proberen het punt te vinden waar je die baan moest verlaten en ondertussen als het even kan nog proberen niet onder een auto te lopen, want die zagen natuurlijk ook geen steek. Het stuk dat dan volgde was eerst een gruwelijk steile steenhelling, dan een sneeuwveld over, nog een stukje stenen en dan een groot sneeuwveld waar je het best naar beneden kon glijden. En dan kom je tot de conclusie dat je eigenlijk geen markeringen meer ziet, maar gewoon de sporen in de sneeuw aan het volgen bent van je voorgangers. Terugkeren was na al dat glijden door de sneeuw geen optie dus daalden we maar verder dwars door het bos op een helling van 45 graden. Uiteindelijk kwamen we gelukkig op het parcours terecht. Achteraf bleek dat iedereen dit stuk ongeveer op dezelfde manier gedaan heeft.
Na dat klauterwerk volgde een lange goed beloopbare afdaling tot we 1600 meter lager in de vallei kwamen. Dan ging het weer recht omhoog naar een prachtig dorpje dat als een adelaarsnest tegen de bergflank hing. Daarna volgde dan weer een heel stuk doorheen een prachtige maar gloeiend hete canyon. Dat eiste bij mij toch behoorlijk zijn tol. Een post verder bleef ik een tijdje zitten om te recupereren alvorens verder te lopen. Uiteindelijk kwam ik als dertiende aan de aankomst na meer dan vijftien uur lopen.

Nog een week later zocht ik het wat dichter bij huis. In onze eigenste Ardennen ging la Piste des Sangliers door. Deze wedstrijd van 111 kilometer zou ons van het Euro Space Center in Transinne naar Houffalize brengen. De eerste kilometers doorheen het nog donkere bos verliepen wat rommelig, maar daarna kon iedereen op zijn gemak zijn positie innemen. Met een man of vijf gingen we aan de leiding. Onderling wisselden onze posities regelmatig, maar zeker de eerste vijftig kilometer liepen we nooit ver van elkaar weg. Daarna gingen de temperaturen omhoog (rond de middag zouden ze richting dertig graden in de schaduw gaan) en werden de verschillen groter. Het waren Christophe en ik die het voortouw namen en onderling nog steeds regelmatig van positie wisselden. Bij de derde bevoorrading aan kilometer tachtig kwamen we samen toe. Daarna kwam een wat moeilijk stuk langsheen de Ourthe. We moesten er erg steile hellingen en een pad bezaaid met rotsen en boomwortels overwinnen. Ik voelde me prima en liep zonder enige moeite van Christophe weg. Aan kilometer 95 liepen we ongeveer een kilometer doorheen de open velden in de volle zon en daar kreeg de hitte me plots te pakken. Mijn maag keerde om en mijn benen weigerden gewoon me nog verder te dragen. Op de vijf kilometer die me nog van de volgende bevoorrading scheidden zou ik uiteindelijk meer dan twee uur verliezen. Nog nooit kreeg ik zo plots zo een zware klap. Aan de volgende bevoorrading bleef ik drie kwartier zitten om wat te eten en te drinken. Daarna liep ik het laatste stuk naar de aankomst in een verre van super, maar aanvaardbaar tempo. Als zestiende liep ik na dertien uur en drie kwart over de aankomst.

Nog een week later, en intussen spreken we al over het laatste weekend van mei, ging ik pas echt de hitte opzoeken. Toen stond ik in Griekenland aan de start van de Olympios Dromos. Deze wedstrijd brengt je van het antieke stadion van Nemea, dwars over de Peloponnesos, naar het eveneens antieke stadion van Olympia. Je weet wel, daar waar die antieke Olympische spelen doorgingen. De afstand tussen beide stadions: 180 kilometer. Bemerk het mooie crescendo in mijn wedstrijdafstanden. De Grieken waren zo vriendelijk om ons om half drie in de namiddag te laten starten. Pal op het heetst van de dag, wat daar eerder richting veertig dan richting dertig graden wil zeggen. In de schaduw die er gewoonlijk niet is, wel te verstaan. Ik koos voor een rustige start en mijn tijd nemen aan de bevoorradingen. Dat bleek een goede keuze want al na twintig kilometer was de wedstrijd een slagveld, terwijl ik zonder problemen de kilometers afwerkte. Na een dikke dertig kilometer kwam een eerste onverharde bergpas. Dat is natuurlijk mijn terrein en ik schoof logischerwijze naar voren op. In feite passeerde ik de top van de pas zelfs als eerste. De volgende passen, die meestal onverhard omhoog en langs de straat omlaag gingen, hield ik er een goed tempo in. Zeker van het ondergaan van de zon profiteerde ik om wat tempo te maken.
Toch had ik natuurlijk ook mindere momenten en midden in de nacht na een dikke honderd kilometer lopen profiteerde de latere winnaar Jan van zo eentje om de leiding over te nemen. Daarna volgde een erg lang stuk karrenspoor dwars doorheen de bergen. In het licht van de volle maan kon je tientallen kilometers in de omtrek de bergen en valleien zien liggen. Puur genieten. Ik liep hier het grootste stuk zonder licht. Dan zie je de omgeving beter en het maanlicht volstond om te zien waar je je voeten zet. Na een kilometer of 140 bij het opkomen van de zon ging het dan weer een heel stuk minder bij mij. Het lukte me meer om te eten of te drinken en mijn maag vond het een goed idee om alles wat ik voorbije uren had binnengespeeld terug naar afzender te sturen. Nog veertig kilometer zonder eten of drinken, terwijl de temperaturen terug richting onaangenaam hoog gaan… zou dat haalbaar zijn? Het antwoord bleek nee te zijn. Na drie posten gewoon overgeslagen te hebben, werd mijn tempo herleid tot strompelen. Tijdens dit stuk raakte ik mijn tweede plaats kwijt aan Eusébio. Bij de bevoorrading aan kilometer 160 was het tijd voor wat crisismaatregelen. Ik begon met drie kwartier gewoon op de grond te liggen. Toen ik terug recht stond dacht ik dat intussen een heel pak volk zou gepasseerd zijn, maar het aantal bleek exact nul te zijn. Het kostte me nog twintig minuten om twee bekertjes cola en wat zoute koekjes binnen te krijgen. Wat ijs in mijn pet en ik verliet na meer dan een uur ter plaatse de bevoorrading. Aangezien ik nog steeds derde was, moest achter mij de hitte blijkbaar ook haar slachtoffers aan het maken zijn. De laatste bevoorradingen waren steeds erg welkom om voor wat verfrissing te zorgen. Ik haalde terug een niet al te snel maar toch aanvaardbaar tempo. Na bijna drieëntwintig uur haalde ik de aankomst nog steeds op een onverhoopte derde plaats. Daar aangekomen krijg je dan in aloude traditie een lauwerkrans op je kop gemikt en mag je een beetje uitblazen.

Dat was het dan voor mei. De plannen voor juni zijn in de eerste plaats wat rusten. Nu ja, reken toch maar op stevig doortrainen, maar ik voorzie de eerste weken geen wedstrijden. Tegen het einde van de maand wil ik er terug staan en begin ik een tweeluik Andorra en Montagn’Hard. Tweemaal een dikke honderd kilometer met tegen de 10000 hoogtemeters is dat. Genoeg om naar uit te kijken dus.

This entry was posted in Nieuwsbrief. Bookmark the permalink.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

*

You may use these HTML tags and attributes: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <strike> <strong>