Nieuwsbrief augustus 2014

In augustus trok ik er een keer op uit, maar het was direct behoorlijk ver. Ik trok naar Canada om er de Fat Dog te gaan lopen. Dat is een wedstrijd van 120 mijl (193 kilometer) in het zuidwesten van Canada. Niet ver van de grens met de Verenigde Staten eigenlijk. De start wordt gegeven in het Cathedral Provincial Park een beetje buiten Keremeos. De eerste tien kilometer gaat het direct omhoog. Dat kalmeert je wel enigszins. In de lager gelegen stukken heb je daar eindeloze bossen. Maar van zodra je boven de boomgrens komt maken die plaats voor een eerder alpien landschap. Het brede, er gemakkelijke pad maakte er plaats voor een smaller paadje doorheen het gras met regelmatig een paar steenvelden. Je kan er ook mooi de toppen zien waar de wedstrijd je vervolgens heen brengt.
De afdaling begint met een paar erg steile stukken. Daarna loop je kilometers lang over een erg smal pad dat heel geleidelijk langs de flank afdaalt. Simpelweg fantastisch om over te lopen. Het is net breed genoeg om een voet op te zetten maar toch hoegenaamd niet moeilijk beloopbaar. Zonder enige moeite kan je er een goed tempo op ontwikkelen en onderweg nog wat genieten van de bossen die hier redelijk open zijn.
Eens je dan beneden bent gaat het natuurlijk terug omhoog. Zo gaat dat meestal met dat soort wedstrijden. Deze keer was de klim geleidelijker en bleef langer in het bos. Het meest memorabel was een stuk van meerdere kilometers dat een paar jaar geleden eens afgebrand is. Er staan nog alleen zwartgeblakerde takloze stammen. En bloemen. Zo ver je kan kijken anderhalve meter hoge paarse bloemen. Naar kleuren gaf het een simpelweg magisch effect. In de lucht had je wit-zwarte vertikale strepen van de bomen afgewisseld met de blauw-grijze kleur van de licht. Doordat je loopt waren die strepen voortdurend aan het bewegen. Je zou er bijna zeeziek van worden. Daaronder had je dan een eindeloze zee van groen en paars door al die bloemen. Gewoon voor die kleurenpracht zou je bijna een bos in brand steken.
Na de passage van Trapper Lake hadden we een vrij kort stukje boven de boomgrens waarna de obligate afdaling volgde. Opnieuw was ze goed beloopbaar, maar de hele tijd in een vrij dicht bos en een vrij breed pad. Dat maakte wat minder spectaculair dan de vorige. Helemaal op het einde werd ze zelfs even erg steil waarna we de rivier door gestuurd werden. Het was niet heel diep (dijhoogte ongeveer), maar met al de spiegelgladde stenen om de bodem was het toch maar best dat ze er een touw voorzien hadden om ons overeind te houden.
Na zowaar een redelijk vlak stuk doorheen de vallei mochten we natuurlijk terug omhoog. Tot nu toe ging het uitstekend met mij en liep ik voortdurend rond de derde plaats, maar tijdens deze beklimming begon het met mij minder te gaan. Mijn achillespees was duidelijk nog niet helemaal top. Eens ik de boomgrens bereikte viel de nacht. We liepen daar een hele tijd boven de boomgrens rond de 2000 meter hoogte maar daar heb ik dus niet veel van gezien. Om het helemaal compleet te maken kwamen we in de wolken terecht. De hele tijd bleef de zichtbaarheid beperkt tot een meter of drie. Bij mij ging het licht helemaal uit. Ik voelde me doodmoe en slaagde er amper in om op een rechte lijn te stappen. Dat is geen bijster goed teken. Ik besloot dat ik wat rust nodig had en koos ervoor om in de volgende bevoorrading wat te slapen.
Het was gewoon een houten shelter boven op de berg, maar ik slaagde er toch om wat verse krachten op te doen. Uiteindelijk bleef ik er vier uur in mijn overlevingsdeken liggen. Tegen dat iedereen dacht dat ik nooit meer op gang zou komen vertrok ik toch en vatte rustig de afdaling aan. Na een beetje warmdraaien kwam ik terug tot een redelijk tempo. Het ging natuurlijk niet zo vlot als in de beginfase van de wedstrijd, maar de lopers die nu rond mij liepen waren toch een heel pak trager. En de hele tijd lopen inhalen is natuurlijk leuk.
Eens beneden is er dan een relatief vlak stuk doorheen de vallei van de Skagit River waar ik het tempo netjes hoog kom houden. Toen ik bijgehaald werd door de koplopers van de achter ons gestarte vijftig mijl, kon ik daar zelfs redelijk gelijke tred mee houden. In de beklimmingen moest ik hopeloos passen, maar in de afdalingen haalde ik ze vlotjes terug bij. Met honderd mijl op de teller begint dan de laatste klim. In deze fase van de wedstrijd weegt die behoorlijk door. Mijn geteisterde achillespees liet het nu helemaal afweten en ik was echt wel traag in die beklimming. Om het helemaal compleet te maken zat het daar totaal vergeven van de muggen. Normaal gezien steken die niet als je loopt, maar in de beklimming was iedereen een erg makkelijk slachtoffers voor die bloedzuigers.
Ik had in mijn hoofd dat het gewoon een col en dan een afdaling naar de aankomst was. Dat was natuurlijk veel te optimistisch van mij. We volgden een kam met een eindeloze reeks kleine toppen. Je hebt daar schitterende uitzichten, maar op dat punt wil je eigenlijk gewoon maar naar de aankomst. Bij elke top dacht ik dat het de laatste was en telkens werd ik daarin bedrogen. Uiteindelijk bereikte ik gelukkig wel de laatste afdaling. Eerst ging die behoorlijk steil en daalt echt geleidelijk doorheen het bos. Wanneer je dan aan Lightning Lake komt weet je dat je er eindelijk bent. Of toch bijna want de aankomst ligt natuurlijk aan de andere kant van het meer. Ik haalde die aankomst na een kleine 36 uur als 24e. Daarmee heb ik mijn doel om voor het donker te finishen met een half uurtje gemist en het tweede doel om een “colored buckle” te verdienen net wel gehaald.
De wedstrijd heeft een schitterend parcours en is uitstekend georganiseerd. Ik kan er niet echt iets op aanmerken. Om de een of andere reden is hij wel zwaarder dan ik op basis van het hoogteprofiel verwacht had. Ik begrijp eerlijk gezegd nog steeds niet goed hoe dat komt.

Voor en na de wedstrijd bleef ik nog een beetje in Canada rondhangen. Het grootste deel van de tijd kon je me vinden in de buurt van Whistler waar ik mijn tentje goed verborgen in het bos opgesteld had. Whisler is in de eerste plaats het mekka van mountainbiken, maar er zijn vele paden waar ik me goed op heb kunnen uitleven. Er zijn prachtige meren, goed bereikbare bergtoppen en een hele hoop gletsjers om voor een mooie achtergrond te zorgen. Als je wat uit het erg toeristische centrum blijft is het een leuke plaats om wat tijd te verdrijven.

Zo, daarmee hebben we augustus wel gehad denk ik.

Aanmelden voor de nieuwsbrief kan op http://www.ptityeti.be/nieuwsbrief.

Posted in Nieuwsbrief | Leave a comment

Nieuwsbrief juli 2014

Aan het begin van de maand trok ik voor een weekend richting Italië. Bergamo blijft een ideale bestemming gelegen aan de voet van de Alpen en met een heel pak goedkope vluchten die erheen vliegen. Bergamo zelf interesseert me minder, dus trok ik met de trein wat verder tot de buurt van Lecco.
Na een bivak op de flank die uit het meer oprijst trok ik ‘s morgens richting toppen. Eens boven de boomgrens heb je daar prachtige uitzichten op het Comomeer. Ik liep een tijdje over de kam in de richting van de Cima del Fo. Blijkbaar had ik daar in de buurt ook wat via ferrata meegenomen. Gelukkig was het geen al te moeilijke want ik had natuurlijk niks van klimuitrusting mee.
Van daaruit ging het verder naar de Rifugio Luigi Azzori die boven mij zich af en toe tussen de wolken door liet zien. Van aan de rifugio zelf heb je een schitterend uitzicht in alle richtingen. Al er geen wolken zijn tenminste. Nu had ik een schitterend uitzicht in de meeste richtingen. Als je op een top staat moet je natuurlijk terug naar beneden. Ik liep nog een paar uurtjes doorheen de bossen om uiteindelijk op de Monte Due Mani uit te komen. Er staat daar een soort van iglo waarin je kan overnachten in noodgevallen. Ik was helemaal niet in nood, dus verkoos ik een paar tiental meter verder in open lucht te overnachten. Dergelijk bivakplaatsen op de top van een berg blijven mijn favoriete slaapplaatsen.
De volgende ochtend liep ik verder en koos geleidelijk terug wat de richting van Lecco uit zodat ik in de namiddag daar terug kon staan om de trein Bergamo te nemen. Veel langer dan dat duurt een weekend jammer genoeg niet.

Een week later hield ik het wat dichter bij huis. In Pesche, nabij Couvin, nam ik deel aan de Crêtes de l’Eau Noire. Dat is een wedstrijd van 32 kilometer doorheen de bossen daar in de buurt. Voor mij een echte sprint, inderdaad. Mijn bedoeling was vooral om eens te testen of mijn achillespees dat zou uithouden. Je vertrekt er samen met een kortere afstand. Het gevolg is veel volk dat snel start en ik die wat achter de feiten aanloop. Tegen dat we in het bos terecht kwamen schat ik dat er wel een man of tien voor mij uit liep. Eens in het bos zag ik niemand meer voor mij. Gelukkig is dat wat meer mijn terrein en zeker op de lastigere stukken kreeg ik wat lopers voor mij terug in het vizier.
Nog een beetje verder liep ik er al een paar die te snel gestart waren voorbij. In een steile afdaling moest ik even stappen. Het ligt niet aan mij maar ik zat vast achter wat traag verkeer dat niet sneller durfde dalen. Nog wat verder kwam de splitsing tussen beide afstanden en plots liep ik helemaal alleen. Blijkbaar waren al degenen rond mij er voor de korte afstand. Ik liep verder doorheen het bos, helling op, helling af, doorheen een rivier zonder enig idee te hebben van mijn positie in de wedstrijd.
Helemaal aan het einde wachtten nog een paar kilometer asfalt om terug het dorpje binnen te lopen. Bijzonder veel zin had ik daar niet in, dus ik trok daar niet bijster hard op door. Slecht idee, want op een paar honderd meter van de aankomst zat plots Seb op mijn hielen. Ik moest terug even het tempo oppikken om hem uiteindelijk vijf seconden achter mij te houden. Blijkbaar werd ik uiteindelijk tweede. Fabien, die ik bij de start niet eens gezien had, moet de hele wedstrijd al even eenzaam als mij voor mij uit gelopen hebben.
De belangrijkste conclusie is dat de achillespees terug een stootje kan hebben.

Een week later trok ik eens noordwaarts. Voor een lang weekend ging het richting Zweden. Ik liep er wat rond in de bossen ten zuiden van Stockholm, met een uitstapje door Tyresta. Maar vooral was het mijn bedoeling om een van de meest afgelegen nationale parken van Europa eens te bekijken. In tegenstelling tot wat jullie nu waarschijnlijk verwachten moet je dat niet in het zeer hoge Noorden, in Lapland gaan zoeken. Nee, ik heb het over Gotska Sandön. Dat is een eiland ergens verloren in de Oostzee. Het is een van de oudste nationale parken van Europa en was vroeger (eigenlijk nog altijd voor een stuk) een militair gebied. Niet-Zweden waren er niet welkom. Als de Russen zouden binnen vallen, zou dat natuurlijk het eerste zijn wat ze aan land komen. Gelukkig mag je er nu als buitenlander wel op. In de zomer kan je een paar dagen op het eiland verblijven op een soort camping, maar er is geen permanente bewoning. De enige manier om er te geraken is natuurlijk met de boot. Tijdens de zomer vaart er gelukkig eentje vanuit Nynäshamn. Op het eiland is kort gezegd niets. Dat was natuurlijk wat me het meeste aantrok.
Aan een haven doen ze ook niet mee op het eiland. De boot vaart gewoon het strand op. Op het strand hebben ze dan een trap klaar staan waarmee je aan land kan. Eerst mogen de dagjesmensen zoals mij er af. Daarna vormen degenen die even blijven een levende ketting om alle bagage af het schip te krijgen. Op het strand volgt eerst een korte briefing. Samengevat kregen we te horen dat er twee plaatsen zijn waar we niet mogen komen: een zeehondenkolonie en een militair dinges. Het interessantste dat we te horen kregen was dat de boot ‘s avonds van de andere kant van het eiland zou vertrekken. Dat is natuurlijk wel erg handig om weten.
Daarna begon ik te lopen. Mijn plan was om eerst eens rond het eiland te lopen. Ik begon zuidwaarts te lopen en liep al snel tegen die zeehondenkolonie aan. Daar moest ik dan maar even rond. Er is een pad naar een uitzichtpunt waar je een goed zicht heb op de beesten. Naast een massa vogels lagen inderdaad drie zeehonden op de rotsen te zonnen. Volgens het logboek ter plaatse werd de voorbije dagen steeds een dergelijk aantal gesignaleerd. Maar wat terugbladerend zag ik dat er soms wel dertig of vijftig tegelijk gesignaleerd werden. Daar kan ik natuurlijk enkel jaloers op zijn.
Rond het eiland lopen levert een afwisseling op van mul zand, hard zand, grind en keien. Een paar van die ondergronden zijn niet bijster simpel om over te lopen. Onderweg kan je ook wat sightseeing doen langs een paar Russische kanonnen die daar verloren liggen, maar voor de rest zijn het vooral de vogels die voor het entertainment zorgen.
Op een uur of vier was ik rustig lopen toch wel rond. Daarna probeerde ik dan maar wat dwars door het eiland te lopen. Dat gaat nog vrij goed. Het eiland is omzeggens volledig bebost, maar het is een bos zonder veel ondergroei. Je kan zonder problemen tussen de bomen door lopen. Er zijn een paar paden die het lopen wel heel eenvoudig maken, maar buiten de paden lopen is er volgens mij nog veel leuker. De ondergrond is wel behoorlijk sponsachtig wat het lopen eerder zwaar maakt. Midden op het eiland zijn ook nog een paar leuke bergjes te vinden waar je goed op kan spelen.
In de late namiddag moest ik natuurlijk aan de goede kant van het eiland zitten om de boot terug te kunnen nemen. Aan deze kant vaart de boot niet tot op het strand maar vaart een rubberboot de hele tijd heen en weer om mensen van de boot naar het eiland te brengen, van het eiland naar de boot te brengen en ook nog eens al de bagage van die mensen in de juiste richting over te zetten. Een hele operatie die de nodige tijd in beslag neemt. Eens dat achter de rug kon ik terug naar Nynäshamn. Voor mij was Gotska Sandön al zeker vijftien jaar een soort magische plaats. Ik ben blij dat ik er uiteindelijk toch eens geraakt ben. Al moet je er volgens mij niet al te veel langer dan een dag blijven. Dan heb je het wel gezien.

De week na mijn Zweeds uitstapje had ik nog eens een wedstrijdje gepland. Deze keer was het echt wel een sprint. Ik liep de amper 22 kilometer korte Ardennaise in Louette-Saint-Pierre. Hoewel ik in een ondertussen vrij ver verleden nog de Challenge Delhalle gelopen heb, was het voor mij vreemd genoeg mijn eerste deelname aan de wedstrijd. De start ging natuurlijk veel en veel te snel voor mij. Ik probeerde wat aan te klampen, maar moest toch een heel pak mensen laten lopen. Ik probeerde wat in het spoor van Seb te blijven, maar die ging toch wat te snel. Wat later werd ik ook door Olivier en Marc ingehaald. Na een kilometer of zes in een afdaling slaagde ik er zelfs in om mijn voet volledig verkeerd neer te zetten op een boomwortel. En dat deed hoegenaamd geen deugd.
Het beste dat je dan kan doen is verder lopen. Dat ging simpelweg niet. OK, in dat geval kan je best proberen verder stappen. Dat lukt wel. Tijdens een wedstrijd in een afdaling is dat natuurlijk niet echt optimaal. Direct vlogen Pierre en Droopy me voorbij gevolgd door nog heel wat andere lopers. Na een korte wandeling probeerde ik dan terug wat rustig te joggen. Het lukte en de andere Marc en Marcel vlogen me voorbij. Ik had nooit gedacht dat ik het ooit zou schrijven, maar toen volgden tot mijn vreugde een paar honderd meter asfalt. Daar kon ik het tempo terug oppikken.
In de beklimming erna ging ik Marcel en Marc terug voorbij. Rond de top van de Croix Scaille wordt het parcours wel heel goed beloopbaar en kon ik geleidelijk terug op gang komen. Daarmee was ik vertrokken voor een grote inhaalrace. Pierre pakte ik vlot terug en op het einde kreeg ik Droopy ook in de gaten. Bij de bevoorrading met limoncello op een paar honderd meter van de aankomst had ik hem uiteindelijk te pakken. Na een gezamelijke limoncello liepen we samen binnen als 19e. Wat natuurlijk geen bijster goed resultaat is.

Posted in Nieuwsbrief | Leave a comment

Nieuwsbrief juni 2014

Naar jaarlijkse gewoonte stond voor mij tijdens het Pinksterweekend de lange wedstrijd van de Coureurs Célestes op het programma. Nadat die de voorbije jaren steeds een goede honderd kilometer lang was, werd dit jaar teruggegrepen naar de honderd mijl. Meer precies zou over de GR5 van het Luxemburgse Diekirch naar het Belgische Soiron gelopen worden. In mijn vorige nieuwsbrief eindigde ik ermee dat mijn achillespees na een uitstapje op de Balkan terug lastig deed. Pas een paar dagen voor de wedstrijd begon ik terug te lopen en dat ging bijzonder moeizaam. Uiteindelijk besliste ik toch maar te starten in de hoop dat eens de pees opgewarmd raakte het wel zou gaan.
Ik liet de koplopers gewoon hun gang gaan en koos voor een rustig tempo daar wat achter. Het uitlopen van Diekirch vergde behoorlijk wat asfalt, wat me niet echt deugd deed. Gelukkig werd het parcours een heel pak mooier eens we Diekirch goed en wel achter ons lieten. Het was die dag gloeiend heet weer wat nooit mijn lievelingsomstandigheden geweest zijn. Een reden te meer om niets te forceren.
Op de redelijk vlakke stukken lukte het lopen nog redelijk, maar de beklimmingen bleven me pijn doen. Zeker een stuk met een eindeloze aaneenschakeling van klimmen en afdalingen langsheen een rivier was behoorlijk penibel. Na een drietal uur kwam ik zo bij de eerste bevoorrading aan zonder dat het ernaar uit zag dat de achillespees wat beter opgewarmd zou geraken. Ik besloot daarom dat het beter was niks te forceren en daar uit te stappen. Het heeft geen zin om de pees helemaal kapot te lopen.

Twee weken later had ik een uitstap naar Noorwegen voorzien. De pees deed nog steeds lastig, maar dat is geen reden om thuis te blijven. Hooguit om het programma een beetje aan te passen en het wat rustiger aan te doen. Naar goede gewoonte vloog ik heen en weer naar Oslo. Mijn plan was om nog eens op stap te gaan in Østmarka. Ik trok het gebied in op zoek naar een mooi plaatsje langsheen een meer. Ik vond zoiets in een rotsig eilandje dat via wat boomstammetjes gemakkelijk te bereiken was. Daar besliste ik mijn kamp voor het weekend op te slaan.
Op zaterdag liep ik dieper het gebied in voor een lange duurloop. Ik koos op redelijk goed geluk een route. Daar loop je automatisch voortdurend langs meren en rivieren, over heuvels en door eindeloze bossen. Met nog eens goed weer erbij is dat gewoon zalig.
Op zondag hield ik het dan een stuk korter. Ik koos voor een toertje van een uur of drie over de noordelijk toppen. De hoogste toppen komen daar net niet aan de vierhonderd meter hoogte. Het is daar dus hoegenaamd niet hoog maar toch gaan de paden er steeds op en af. Dat maakt het lopen een stuk lastiger dan je op het eerste gezicht zou denken.

De conclusie van de uitstap was vooral dat lopen al redelijk gaat maar dat beklimmingen nog moeizaam gingen. Sindsdien verbetert de pees elke dag een klein beetje, maar is nog altijd niet honderd procent in orde. Geleidelijk aan probeer ik intussen ook terug wat snelheidswerk in mijn trainingen te steken. Dat is natuurlijk een goed teken. Hopelijk blijft het zo verder evolueren.

Abonneren op de nieuwsbrieven kan via http://www.ptityeti.be/nieuwsbrief

Posted in Nieuwsbrief | Leave a comment

Nieuwsbrief mei 2014

In de loop van mei had ik twee uitstapjes gepland. Het eerste daarvan moest richting Zweden gaan. Met dank aan een grote file op de E19 strandde ik op de luchthaven van Charleroi. Volgende keer beter dan maar.
Die volgende keer kwam er met het lange Hemelvaartweekend dat ik nog wat oprekte met een dagje verlof. Rekenend op een dag heenreizen en een dag terugreizen gaf dat me drie dagen om ergens rond te lopen. Uiteindelijk viel mijn keuze op Montenegro. Hoewel ik daar graag kom was het al een hele tijd geleden dat ik nog eens op de Balkan was. En Montenegro was nog terra incognita voor mij. De vlieggoden stonden in mei totaal niet aan mijn kant want een defect vliegtuig in Belgrado liet me nog eens een halve dag verliezen. In Montenegro zelf koos ik voor het gebied rond Plav. De busreis daarheen is op zichzelf al behoorlijk de moeite. De hele tijd gaat het door bergachtig gebied en een erg spectaculaire kloof. Om ons gerust te stellen over de veiligheid van het Montenegrijnse wegennet passeerden we onderweg het nog rokende wrak van een totaal uitgebrande vrachtwagen. Aan de andere kant van de straat stond een al even uitgebrande auto. In de dorpjes zie je culturele diversiteit die de Balkan zo speciaal maakt. De minaretten van een moskee worden er afgewisseld met Orthodoxe kloosters. Ook in Plav zelf staan de moskee en de kerk beiden vlakbij elkaar pal in het centrum. Een klein beetje buiten het dorp ligt dan het kerkhof met aan de ene kant van de straat het islamitisch kerkhof en aan de andere kant het veel kleinere christelijk kerkhof. Anderzijds is het natuurlijk deze mengelmoes die een twintigtal jaar geleden de Balkan in vuur en vlam zette.

Mijn plan was om de tweehonderd kilometer lange wandelroute “Peaks of the Balkans” te volgen. Op twee en een halve dag zou dat natuurlijk niet helemaal lukken maar afhankelijk van hoe snel ik vooruit geraakte zou ik wel een stukje afsnijden. Bij het verlaten van Plav krijg je direct een hele klim te verwerken met een paar mooie uitzichten op het meer van Plav. De route zou moeten gemarkeerd zijn met rode cirkels, maar in de praktijk viel daar niets van te merken. Het navigeren was bijzonder lastig met kruisingen in het bos die niet op mijn kaart staan. In plaats van de rode cirkels bleek een deel met blauwe pijlen gemarkeerd. Of dat was toch iets dat min of meer de goede richting uit ging. Tegen dat ik boven de boomgrens kwam verdwenen die pijlen ook en viel er zelfs geen pad meer te bekennen. Met wat op handen en voeten omhoog klauteren kwam ik toch op de graat uit die ik wilde hebben.

Eens boven op de de graat kreeg ik direct een goede test om te weten hoeveel sneeuw er nog lag. Grote stukken waren nog met sneeuw bedekt, maar gelukkig was het nooit echt diep. Ik zakte hooguit tot aan de knie weg. Ik volgde een hele tijd de graat wat een paar bijzonder spectaculaire uitzichten opleverde. Naar Montenegro komen was in elk geval een goede beslissing geweest. Een paar kilometer verder daalde ik dan richting Vusanje. In de sneeuw lukte het me niet om op het pad te blijven, dus was het maar recht omlaag op een bijna vertikale wand. Tegen dat ik de boomgrens naderde was het pad terug gemakkelijk te volgen tot in het dorp. Vanuit Vusanje trok ik verder oostwaarts. Dat is een heel zacht stijgende helling. Eerst gaat het over een breed pad, maar hogerop wordt het een slingerde singeltrack. Volgens mijn kaart passeert het een meer dat in realiteit verrassend genoeg volledig droog bleek te staan. Ik vermoed dat de rivier dat een stuk ondergronds stroomt. Op een miezerig paaltje na liet niets vermoeden dat ik aan het uiteinde van het meer Albanië binnen liep. Eens in Albanië wacht een steile klim door het bos gevolgd door een vlakke lieflijk groene alpenweide. Het begon al behoorlijk laat te worden. Ik vond er een goed slaapplaatsje om mijn bivakzak uit te rollen. De nacht bracht behoorlijk wat regen wat in een bivakzak toch niet zo heel aangenaam is.

De volgende ochtend liep ik dieper Albanië in.De lieflijke alpenweiden maakten plaats voor een chaos van rotsen en sneeuw omzoomd met spectaculaire rotswanden. Het landschap deed me echt aan de Dolomieten denken. De rotswanden waren in elk geval even indrukwekkend als daar. Eens over een colletje stond ik dan plots in een mooie groene smalle vallei. Ik vind het nog steeds bijzonder spectaculair hoe twee kanten van een col zo sterk van elkaar kunnen verschillen. Erg lang duurde die vallei niet want na een paar honderd meter stond ik dan plots bovenaan een gigantische rotswand waarlangs het pad duizelingwekkend omlaag slingerde. Opnieuw een erg spectaculaire en plotse verandering van landschap.
De daarop volgende vallei richting Theth was beter beloopbaar, maar eens in het dorp begon mijn pad terug sterk te klimmen. Er volgde een mooie col met een schitterend uitzicht op de vallei van de Valbona. De afdaling in de vallei was terug behoorlijk spectaculair met een paar passages over steile sneeuwvelden en een pad dat regelmatig halsbrekend recht omlaag gaat. De vallei van de Valbona zelf is wat minder interessant. Blijkbaar is dat een Albanese toeristische trekpleister, wat resulteert in een eindeloze reeks hotels (die me er bijna allemaal even armoedig en leeg uit zagen) en zowaar een asfaltweg in de vallei. Het was zelfs een redelijk drukke weg. Er passeerde toch een auto of drie per uur schat ik.
Ik liet die drukte zo snel mogelijk achter mij en koos de zijvallei richting Çerem. Eerst volgde ik daar een vrij recent aangelegd pad. Het zou toch iets beter mogen onderhouden worden en op een bepaald punt was het zelfs helemaal weggespoeld zodat ik mijn klauterkunsten nog eens mocht bovenhalen. Verder in de vallei is alles een pak beter te volgen en ligt er zelfs een onverharde bosweg die je helemaal tot in de col brengt. Die col was ook de plaats waar ik Montenegro terug even zou binnen trekken. Maar omdat het al laat begon te worden leek het me beter daarmee te wachten tot de volgende ochtend. Pal op de grens sliep ik in mijn bivakzak die de hele nacht nog maar eens goed natgeregend werd.

De volgende ochtend werd ik wakker in de mist. De combinatie van die mist met een pad dat regelmatig onder een pak sneeuw bedekt lag zorgde ervoor dat ik daar toch behoorlijk heb moeten zoeken. Na een goed uur in Montenegro veranderde ik nog eens van land en liep terug Albanië binnen. De komende uren liep ik verder richting Dobërdol. Gelukkig was de ochtendmist intussen verdwenen. Het was nog maar eens een prachtige vallei. Helemaal verlaten, vol mooie groen alpenweiden en omgeven door nog steeds besneeuwde bergtoppen.
Aan het einde van de vallei ging ik dan recht omhoog naar de 2366 meter hoge top van de Tromeđa. Deze vormt het drielandenpunt tussen Albanië, Montenegro en Kosovo. Langs elk van de drie grenzen loopt een mooie graat die je zonder problemen kan volgen. Ik koos voor een uitstapje over de Albanees-Kosovaarse grens. Terwijl ik daar over liep zag ik de wolken vanuit Kosovo binnendrijven. Ik probeerde ze voor te zijn en liep via een zijgraat Kosovo in en naar de top van de 2504 meter hoge Maja e Ropës. Van daar heb je een mooi uitzicht in Kosovo. Denk ik. Toen ik er stond kwamen van alle kanten de wolken langs de hellingen omhoog en kon ik niet verder kijken dan een meter of tien. Veel heb ik dus niet gezien.
Een beetje vrij rondlopend op zoek naar plaatsen met nog goed weer maakte ik een kleine lus door Kosovo, stak te grens met Montenegro nog eens over en volgde de vallei richting Ritskomeer. Van daar volgde een lange afdaling richting Plav. Naar goede Montenegrijnse gewoonte was het bijzonder moeilijk om op het goede pad te blijven en op een paar plaatsen ben ik behoorlijk zeker van dat dit goede pad niet eens bestaat. Bij het vallen van de nacht rolde ik nog maar eens mijn bivakzak uit in het bos. Naar nog steeds goede gewoonte werd ik ‘s nachts wat natgeregend, maar toch een heel pak minder dan de voorgaande dagen.

Daarna was het al tijd om met bus en vliegtuig terug te keren. Ik heb terug een fantastisch mooi voor ons onbekend massief ontdekt. Op een paar korte stukjes na viel er geen levende ziel te bekennen. De liefhebbers die graag wat foto’s bekijken kunnen dat op http://picasaweb.google.com/ptityeti/Balkan2014 doen. Het enige nadeel is dat na afloop voor het eerst sinds lang mijn achillespees terug lastig deed. Hopelijk blijft dat niet al te lang duren.

Om af te sluiten wil ik voor de mensen die dit willen nadoen nog meegeven dat grenzen daar een meer serieuze zaak zijn dan bij ons. Als je dat op voorhand eens lief vraagt kan je van de grenspolitie toestemming krijgen om in de bergen buiten de officiële grensovergangen de grens over te steken. Dat denk ik toch, want ik versta geen woord van wat er op het papier dat ze me gegevens hebben staat. Ik werd onderweg niet gecontroleerd, maar zou toch aanraden ervoor te zorgen dat je papierwerk in orde is. Het is niet het soort landen waar ik graag als illegaal betrapt zou worden.

Abonneren op de nieuwsbrieven kan via http://www.ptityeti.be/nieuwsbrief

Posted in Nieuwsbrief | 1 Comment

Nieuwsbrief april 2014

Zoals gewoonlijk trok ik de afgelopen tijd een paar keer op kleine uitstapjes. Een beetje tegen mijn gewoonte in gingen die allemaal naar het zuiden. Een eerste keer kwam ik met vliegtuig en trein in Rimini terecht. Dat is een toeristisch kustplaatsje waar ik me even thuis voelde als een vis in de woestijn. Ik liep er dus snel weg. Gelukkig ligt San Marino niet zo heel veel verder. Laat dat nu toevallig een van de weinige Europese landen zijn waar ik nog nooit was. Dat moet ik toch even gaan verkennen.
Van Rimini naar San Marino is het niet bijster ver, maar een goede looproute erheen vinden is wat minder evident. Je loopt daar de hele tijd door landbouwgebied waar zowat alles ondertussen verhard is. Af en toe slaagde ik er toch in een pad te vinden, maar er was toch een pak meer asfalt dan ik zou willen. Eens in San Marino liep ik natuurlijk eens het stadje door en de berg op. Na een passage langs de drie torens liep ik al snel het land terug uit en dieper het Italiaanse binnenland in.
Daar werd het lopen wat aantrekkelijker. De landbouw moet er wat plaats ruimen voor bossen. Er zijn ook een paar wandelroutes die je kan volgen. In theorie dan toch. In de praktijk blijkt dat die op zijn Italiaans gemarkeerd zijn en het soms lijkt alsof de overblijvende verfstreepjes al twintig jaar oud zijn. Tegen de avond zocht ik een slaapplaatsje ergens verloren in het bos.
De volgende ochtend liep ik dan verder over de beboste heuvels. De streek is weinig spectaculair, maar eigenlijk wel mooi. Regelmatig heb je een mooi uitzicht vanop de top van een berg vanwaar je goed kan zien wat je al allemaal gelopen hebt. Ik maakte een grote bocht en begon in de namiddag terug oostwaarts te lopen. In het dorpje Villanova kwam ik aan de rivier Marecchia terecht. Langsheen de rivier loopt een grindpad terug naar Rimini. Er spannend is die rivier volgen natuurlijk niet, maar het laat je toe om wat tempo te maken en onverhard te lopen. Laat in de avond kwam ik toe in Rimini vanwaar ik terug naar huis keerde.

Een week later trok ik terug zuidwaarts. Ik vloog voor een weekend naar Barcelona. De plannen die ik oorspronkelijk voor dat weekend had, kwamen nooit helemaal in orde en uiteindelijk schreef ik me op het laatste moment in voor de Barcelona Ultra Trail. Dat is een wedstrijd van honderd kilometer die gelopen wordt in de heuvels ten zuiden van Barcelona. Er moeten 4500 hoogtemeters overwonnen worden wat mooi is, maar zeker niet extreem. De start en de aankomst zijn in het dorpje Begues. Dankzij een vertraagde vlucht haalde ik de laatste bus daarheen met amper een paar minuten marge.
De volgende ochtend werd bij het eerste daglicht het startschot gegeven. Zoals dikwijls vormde zich een omvangrijke kopgroep waar ik ook deel van uitmaakte. De eerste kilometers volgde ik daar vlot mee. Toen een paar lopers wat versnelden liet ik hun lopen. De achtervolgende groepjes vormden zich en vielen terug uit elkaar. Bij mij ging het intussen niet zo bijster goed. Ik kon nog goed volgen en zo vroeg in de wedstrijd zou het omgekeerde erg geweest zijn, maar voelde me de hele tijd oververmoeid. Ik slaagde er daardoor ook in om over quasi alle stenen te struikelen. Het was een beetje het gevoel alsof ik al een hele nacht door had gelopen. Aangezien ik de week tevoren een behoorlijk slaaptekort had opgebouwd was dat eigenlijk niet te verwonderen. Ik besloot me niet naar de aankomst te slepen maar er gewoon een training van te maken. Het parcours vormde een grote acht met eerst een lus van 69 kilometer en dan nog eentje van 31 kilometer. Gewoon die eerste lus leek me wel leuk als training.
Daarmee had ik iets meer de gelegenheid om rond te kijken dan gewoonlijk. Ergens rond kilometer dertig was er een bevoorrading in Garraf, aan het strand. Daar profiteerde ik ervan om eens in de Middellandse Zee te duiken alvorens verder te gaan. Ook een volgende bevoorrading op een schitterend uitzichtpunt kon ik bijzonder appreciëren. Voor de rest liep ik vooral rond te kijken naar de mooie heuvels die ze daar hebben. Het gaat er de hele tijd op en neer over stenige heuvels bedekt met van die ondoordringbare Mediterrane struikjes. De zon in de stralend blauwe lucht zorgde ervoor dat het voor mij zelfs veel te warm was. Na die eerste lus zat ik verre van kapot, maar besloot me aan mijn plan te houden. Ik was te moe en te weinig gemotiveerd om erg lang door te gaan. De nacht erop sliep ik ergens in de heuvels in de buurt van Begues. Ik sliep als een blok twaalf uur aan een stuk wat aangeeft dat het wel nodig was.
De volgende dag liep ik nog op het gemak wat rond doorheen de Sierra de Garraf. En dan zat het weekend er al op en was het tijd om terug te vliegen.
De wedstrijd in Barcelona is wel de moeite om er eens heen te gaan. Het parcours is vrij goed beloopbaar, maar heeft toch een paar mooie passages. Naar mijn mening zat er alleen een tikkeltje te veel asfalt in om echt schitterend te zijn.

De week erna, en dan spreken we over afgelopen weekend en dus eigenlijk al de maand mei, had ik al een volgende wedstrijd gepland. Een week met daarin een feestdag geeft gelukkig iets meer mogelijkheden om uit te slapen. Ik trok terug naar Spanje om er de Ultra Trail Apuko Extrem te lopen. Dat is een 90 kilometer met start en aankomst in Zaramillo, een klein dorpje net ten zuiden van Bilbao. We zitten dus in Baskenland waar de bergen niet super hoog zijn, maar ze er toch in slagen om absurde parcours te verzinnen. Er werden 6000 hoogtemeters aangekondigd en ter plaatse bleken dat er zelfs 6900 te zijn. Daarmee kan je de wedstrijd in de categorie ‘redelijk zotjes’ plaatsen.
Van het moment dat ik uit het vliegtuig stapte slaagde ik erin om drie minuten later al met de bus richting Bilbao centrum te vertrekken. Van daar liep ik gewoon in een uurtje naar Zaramillo. Daarmee was het al half een ‘s nachts tegen dat ik ter plaatse was. Waarschijnlijk niet ideaal als je om zes uur ‘s morgens moet starten, maar het moest maar volstaan.
Ik wilde me geen druk op leggen en startte behoorlijk achteraan. Veel inhalen is altijd leuker dan veel ingehaald worden. De eerste klim begon redelijk rustig over wat boswegen. Al snel kwamen we in de mist terecht en gingen we recht omhoog over het gras. Eens op een eerste topje aangekomen werden we direct recht omlaag gestuurd. Het was een bijzonder steile afdaling. Het vage pad door het gras was door de mist behoorlijk glibberig geworden. Eigenlijk heb ik een dergelijke afdaling wel graag en ik maakte er goed tempo. Al snel was het gedaan met dalen en begonnen we de klim naar een volgende top. Het ging terug over de grashelling recht omhoog en nog veel steiler dan de vorige keer. Op de top zelf moesten we dan een hele tijd de kam volgen. Ik zag daar niet bijster veel markeringen in de mist, maar er waren er paar lopers die blijkbaar het parcours kenden en waarmee ik vrolijk meeliep. Ik neem aan dat je daar anders een schitterend uitzicht zou hebben, maar nu waren er alleen wolken te zien.
Dan ging het terug recht omlaag, eens in het bos kwam een wat vlotter beloopbaar stuk en helemaal in de vallei wachtte de bevoorrading. Ik liep toen ergens tussen de tiende en de twintigste plaats, een positie waar ik het grootste deel van de wedstrijd zou blijven. Het verhaal van de eerste grote klim zou zich nog een vijftal keer herhalen. Vanuit de vallei, het bos in, eens in het bos meestal een vrij makkelijk beloopbaar stuk en het laatste stuk naar de top een moordende helling. Boven kregen we dan steeds een heel stuk over de kam. Dikwijls lag op die kam zelfs een redelijk breed karrenspoor. Ik vraag me nog altijd af waarom. Na een stuk over de kam lopen volgde dan steeds een moordende afdaling naar de bevoorrading in de vallei en de voet van de volgende berg.
Ik merkte al snel dat ik in de afdaling erg goed vooruit kwam, maar dat de beklimmingen mijn zwakke punt waren. De kracht ontbrak gewoon om vlot omhoog te geraken. En eigenlijk is een dergelijk parcours voor mij gewoon wat te zwaar. Ik ben sterker op een wat beter beloopbaar parcours. Toen mijn benen op de rand van krampen stonden moest ik het natuurlijk iets kalmer aan doen. Daar proberen door duwen zou me alleen maar tot totale stilstand gebracht hebben. Het grootste deel van de tijd liepen dezelfde lopers in mijn buurt. Ik ging wat sneller bergaf, zij wat sneller bergop. Een van hen was een Zweed. Na een tiental uur lopen voortdurend switchen tussen Zweeds en Spaans is niet zo evident voor mij, maar het lukte eigenlijk beter dan ik verwachtte. De laatste twintig kilometer waren er eigenlijk wat te veel aan voor mij. Ik begon duidelijk terrein te verliezen en maakte een duik in het klassement.
De mist van het eerste uur verdween al snel. Op de tweede berg begonnen tussen wolkenflarden de omliggende bergen te verschijnen en daarna viel er op elke top wel een mooi uitzicht te bewonderen. Je hebt daar geen hooggebergte, maar mooie groene, lieflijk uitziende bergjes zo ver je kan kijken. De laatste in de rij was de Apuko, waarnaar de wedstrijd genoemd is. Eens je daar op de top staat ligt de aankomst letterlijk aan je voeten. Het is in vogelvlucht een paar honderd meter verder, maar dan wel meer dan vijfhonderd meter lager. Aan de andere kant heb je dan een schitterend uitzicht op Bilbao en nog verder de Golf van Biskaje.
Na een laatste afdaling met daarin natuurlijk nog een absurd steil stuk stond ik na 13u19 als 38ste aan de aankomst. De Zweed waarmee ik een stuk samen had gelopen was zelfs zo vriendelijk wat blåbärssoppa voor mij over te laten. Dat doet deugd aan de aankomst. Ik heb zeker geen superprestatie neergezet, maar zonder eigenlijk de laatste tijd op helling getraind te hebben, is het zeker niet slecht. Vooral bergop is er nog redelijk wat werk aan de winkel.

Zo, daarmee is verteld wat over april te vertellen viel. Tijd om wat plannen te maken voor de rest van mei.

Abonneren op de nieuwsbrieven kan op http://www.ptityeti.be/nieuwsbrief

Posted in Nieuwsbrief | Leave a comment

Nieuwsbrief maart 2014

In deze nieuwsbrief zoeken we nog eens exotischer gebieden op. Het grootste deel van maart kon je me aan de andere kant van de wereld in Nieuw-Zeeland terugvinden. Zoals gewoonlijk stuur ik enkel tekst. De foto’s bij het verhaal kan je vinden op http://picasaweb.google.com/ptityeti/NieuwZeeland. Ik begon daar met het Noordeiland wat te verkennen. Na aankomst in Auckland ging het met de bus naar het dorpje National Park vanwaar ik het Tongariro National Park binnen liep. Daarvoor moet je eerst nog een hele tijd langs een lange rechte weg lopen, maar uiteindelijk kom je aan een pad waarlangs je doorheen het bos verder kan klimmen. Wanneer ik zeg bos hebben we het niet over een paar bomen zoals bij ons. Daar is dat een dichtbegroeid donker woud met ware junglevegetatie. Aan weerszijden van het pad was er gewoon een ondoordringbare groene muur.
Na een overnachting in het woud trok ik de volgende dag verder naar Whakapapa Village. Het grootste deel van mijn bagage liet ik daar achter om in de namiddag een duurloop over het Tongariro Northern Circuit af te werken. Dat is een erg gekende trektocht. Het is één van de zogenaamde “Great Walks”. Het voordeel van die Great Walks is dat ze erg mooi zijn. Het nadeel is dat ze compleet overgereglementeerd zijn (kamperen verboden is het vervelendst), je het grootste deel van het jaar verplicht bent om je overnachtinegn op voorhand te boeken in behoorlijk dure hutten en ze behoorlijk druk en populair zijn. In hutten op voorhand boeken had ik natuurlijk totaal geen zin. Ik begin liever te lopen en zie dan wel waar ik uitkom. Hoewel het Tongariro Norhtern Circuit als wandeling van drie tot vier dagen wordt geafficheerd leek het me nu ook niet zo heel lang. Ideaal om een namiddag mee te vullen. Dan heb ik geen hutten nodig.
Tongariro is in essentie een verzameling vulkanen. Sommige daarvan zijn nog erg actief, andere zijn al lang erg dood. Ik liep in wijzerzin, zodat ik begon met een glooiend stuk langsheen de flank van de noordelijke vulkanen. Daarna klim je omhoog naar de krater van de vulkaan Tongariro. Dat leek me eentje van de erg dode soort. Achteraf leerde ik dat ik redelijk fout dacht want de laatste uitbarsting was in 2012. De doorsteek van de krater is dan een plots vlak stuk omgeven door de wanden van de kraterwand. Terwijl ik toch bezig was besloot ik ook even langs de top van de Tongariro te passeren. Een stormwind probeerde ijverig om me de krater in te blazen. Het lukte hem nog bijna ook. Ik liet me er niet door tegen houden en stond uiteindelijk op de top waar ik een schitterend uitzicht had op de dichte mist om mij heen. Geen fluit te zien dus. Het is altijd vervelend als een berg het nodig vindt zijn top in de wolken te steken juist op het moment dat je op die top staat. Dan loop ik wel verder. Na de top komt een leuke afdaling richting Emerald Lakes. Het is vrij steil, maar bestaat uit grof vulkaangrind waar je af kan vliegen zonder na te denken waar je best je voeten zou neerzetten. De Emerald Lakes zelf zijn prachtig. Met hun betoverende blauwgroene kleur contrasteren ze erg met de omliggende gele rotsen. De zwavelgeur moet je er maar bijnemen en de rook die hier en daar uit de grond opstijgt krijg je er voor niets bij. Dat stuk van de vulkanen is duidelijk nog niet zo heel erg dood. De rest van de toer is wat minder spectaculair, maar brengt je de hele tijd over de flanken van de vulkaan terug naar Whakapapa Village. Het landschap wisselt van een soort maanlandschap naar stukken met bos en stukken waar vooral gras groeit. De wolken die me op de top van de Tongariro al parten speelden lieten zich intussen niet onbetuigd. De tweede helft van de toer begon het nog flink te regenen en te waaien. Ik was behoorlijk doorweekt tegen dat ik terug in Whakapapa Village aankwam.
Na een nacht in het dorp trok ik de volgende ochtend zuidwaarts. Hierbij volgde ik het Round the Mountain Track. Dat is een wat grotere toer die je rond een wat zuidelijker gelegen vulkaan voert. Niet dat ik van plan was om de hele ronde af te werken. De regen van de vorige dag liet zich niet onbetuigd. In tegendeel. De hele dag kreeg ik af te rekenen met een stormwind. Om het helemaal gezellig te maken regende het de hele tijd en af en toe zaten er zelfs wat hagelstenen tussen. Achteraf hoorde ik dat er een “severe weather warning” van kracht was die het serieus afraadde om de bergen in te trekken. Ik heb die dag dan ook totaal niemand anders tegen gekomen. Het verklaart waarschijnlijk ook waarom ik de dag tevoren op het Northern Circuit ook niet zo heel veel volk tegen kwam. Ik laat me door een beetje wind en regen natuurlijk niet tegen houden. Erg veel heb ik die dag jammer genoeg niet gezien. Waarschijnlijk is het er heel mooi, maar met wat beter weer zal je er waarschijnlijk toch meer aan hebben. Onderweg waren de riviertjes door alle regen natuurlijk aangezwollen tot kolkende stromen. Op een aantal plaatsen begonnen de oversteken toch behoorlijk spannend te worden. Als het water van zo’n woeste rivier tot heuphoogte komt sta je best wat stevig op je voeten. Tegen het einde van de dag daalde ik af naar Ohakune waar ik mijn tentje opzette.
Van Ohakune trok ik al liftend naar Waiouru vanwaar ik de bus naar Stratford nam. Dat is zo ongeveer het dichtste dat ik bij het Egmont National Park geraakte.

Dat nationaal park is eigenlijk gewoon de Mount Taranaki (ook wel Mount Egmont genaamd). Het is een erg mooie, symmetrische kegelvormige vulkaan die eenzaam uitsteekt boven het omliggende vlakke gebied. Van Stratford begon ik nog ‘s avonds de berg op te lopen en net voor het vallen van de nacht kwam ik bij de Waingongoro Hut die ik als uitvalsbasis wilde gebruiken. Berghutten in Nieuw-Zeeland zijn spotgoedkoop als je buiten de Great Walks blijft. Ik betaalde er $15 (minder dan €10) voor een nacht. Voor dat geld kan je niet beginnen knoeien met een tent of een bivakzak.
Ik besloot twee nachten in de hut te blijven zodat ik de hele dag met een lichte rugzak op stap kon. Een looproute was snel gevonden: gewoon eens rond de vulkaan lopen. Ik vertrok in de mist en was nog maar net vertrokken toen de hemelsluizen volledig open gingen. In tegenstelling tot in Tongariro was er nu zo goed als geen wind. Terwijl de wind daar ijskoud door alles heen sneed was de regen nu aangenaam warm. Je wordt er natuurlijk wel kletsnat van, maar eigenlijk is in de regen lopen wel leuk. In eerste instantie klom het pad wat omhoog. Vanuit het woud (terug van die totaal ondoordringbare jungle) kwam ik zo in een savanne-achtig landschap terecht. Na een stuk boven de boomgrens ging het terug omlaag langs Brames Falls. Dat is een vrij spectaculair stuk waar je eerst daalt met een afgrond aan je linkerkant terwijl een beetje verder rechts van het pad een afgrond met mooi uitzicht op de Brames Falls wacht. Denk ik toch. Ik deed dit in dichte mist en behalve een paar hertachtige beesten op het pad viel er geen fluit te zien.
Het stuk daarna is volgens mij het lastigste met een pad dat de hele tijd op en neer gaat en een dicht woud dat met boomwortels en takken het pad ontoegankelijk probeert te maken. Eens ik aan de westkant van de berg kwam werden de paden beter beloopbaar en stopte het zowaar zelfs met regenen. Het pad naar de Kahui Hut was ondertussen in een riviertje veranderd. Natte voeten waren nog steeds gegarandeerd. Tegen het einde van de toer die over vrij goed beloopbare paden ging kreeg ik hier en daar zelfs wat uitzichten te zien. Na een dagje lopen kwam ik terug bij de Waingongoro Hut uit waar ik terug kon opdrogen.
De volgende ochtend liet ik de Waingongoro Hut achter me en vertrok in de richting van de Maketawa Hut. Voor het eerst sinds ik bij de berg was kreeg ik een open hemel met zicht op de top. Het pad naar de Maketawa Hut zag er op de kaart redelijk vlak uit maar dat was toch een ferme misrekening van mij. Het was regelmatig behoorlijk overgroeid en was een lange opeenvolging van steile klimmen en afdalingen. Ik ging een heel pak trager vooruit dan ik verwacht in.
In de buurt van de hut verstopte ik het grootste deel van mijn materiaal en trok met een kleine rugzak naar de top. Ondanks de open lucht van de vroege ochtend waren al snel de wolken binnen getrokken. Ik zat terug in de mist waaruit een beetje motregen begon te vallen. Naarmate ik hoger kwam werd die mist gelukkig steeds dunner en uiteindelijk kwam ik boven de wolken uit. De klim naar de top is behoorlijk steil en zoals je van een vulkaan kan verwachten is er een hele hoop van dat ruw vulkanisch grind. Het is het soort beklimmingen waarbij je bij elke stap omhoog er een halve terug omlaag zakt. Helemaal op het einde kom je in een mooie kleine krater terecht met nog wat sneeuwvelden. Van daar wacht nog een laatste beetje klimwerk tot de 2518 meter hoge top. Ik had er een schitterend uitzicht op de omliggende wolken. De flanken van de berg zelf kon ik natuurlijk zien, maar daar hield het bij op. Wat mooier is dan het klinkt als je het zo leest, neem dat van mij aan.
Na de beklimming liep ik terug omlaag. Ik dook terug de mist en nog wat later het woud in. Nog wat later pikte ik mijn rugzak op zodat ik terug het volledige gewicht kon meesleuren. Van daar liep ik verder naar North Egmont waar de noordelijke toegangsweg tot het nationaal park begint (of eindigt afhankelijk van hoe je het bekijkt). Van daar liep ik verder noordwaarts. In eerste instantie is dat een heel vlot lopende afdaling, maar eens je buiten het nationaal park komt begint de weg wat meer te glooien. Ik liep hier over kleine wegen. In tegenstelling tot bij ons vind je in Nieuw-Zeeland geen veldwegels en paden tussen de velden. Ik vind ze in elk geval niet. Buiten de netjes aangelegde en afgelijnde paden ben je dus verplicht om asfaltwegen te volgen. Voor mij is dat het grootste nadeel van Nieuw-Zeeland. Het was al donker toen ik het dorpje Bell Buckle binnen liep en daar op het strand de handen in het zeewater kon steken. Ik rolde er vlakbij het strand mijn slaapzak uit.

De reden waarom ik naar Bell Buckle liep is daar de luchthaven van New Plymouth te vinden is. En de volgende ochtend nam ik daar het vliegtuig naar het zuidelijke eiland. Met een overstap in Wellington kwam ik in Queenstown terecht. In Queenstown had ik niets verloren, maar wel in Cromwell dat een kilometer of zestig verder ligt. Dat is dus op loopafstand. In de late namiddag vertrok ik dan ook richting Cromwell en begon over het Queenstown Trail te lopen. Dat zijn grindpaden die in de eerste plaats voor fietsers bedoeld zijn, maar al lopen kan ik die natuurlijk ook uitstekend gebruiken. Een beetje voor Gibbston bij een vrij spectaculaire fietsbrug over de kloof van de Arrow River rolde ik mijn slaapzak uit om te slapen.
De volgende ochtend liep ik dan verder voorbij Gibbston waarna ik me tot de vrij drukke asfaltweg doorheen de kloof van de Kawarau moest beperken. Ik vond in elk geval geen alternatieve route. Landschappelijk is dat heel mooi, maar een iets rustiger alternatief was toch mooi geweest. Voor de verandering kreeg ik eens een dag met stralend zonnig weer. Ik heb behoorlijk gezweet in die kloof. Na de kloof loop je Cromwell binnen waar ik flink voorraad insloeg om dan topzwaar nog een paar kilometer verder tot Northburn Station te lopen. Wat had ik daar te zoeken? Ah, de volgende ochtend ging daar een loopwedstrijdje door waar ik mee wilde lopen. Het ging om de Northburn 100. Zoals de naam aangeeft is de afstand daar honderd mijl. Het gaat ook wat op en af natuurlijk. In totaal werd 8000 meter klimmen en logischerwijs even veel dalen aangekondigd. Dat is toch al behoorlijk respectabel.

Bij de start om zes uur ‘s morgens was het nog donker. Een paar snelle lopers van de korte afstanden vertrokken aan een tempo dat er voor mij veel te snel uit zag. Ik volgde dus een beetje verderop met verschillende andere lopers. In het donker is het lastig te zien wie welke afstand loopt, maar ik zag dat er toch verschillende lopers van de 100 mijl rond mij liepen. Dat betekent dat ik waarschijnlijk toch niet al te zot vertrokken was. Eerst liepen we een klein toertje van vier kilometer om dan de overige 46 kilometer van “Loop 1″ af te werken. In totaal waren er drie verschillende lussen met steeds een gelijkaardig systeem. Je loopt omhoog, amuseert je een beetje op de hogere stukken en loopt dan volledig terug naar beneden. In de eerste lus is de beklimming wel de moeite. Het gaat recht de flank op langs een afsluiting. Met een man of drie van de honderd mijl liepen we hier samen en wisselden af en toe een beetje van positie. Eens we boven kwamen kregen we een schitterend uitzicht over de omliggende bergen. Prachtig.
Na een vlakker stuk volgde dan de lange afdaling richting aankomst. Mijn eerste indruk was dat Kiwi’s niet veel waard zijn in de afdalingen want ik daalde veel sneller dan de lopers rond mij. Wanneer je dan de aankomst voor je uit ziet liggen word je nog even rond gestuurd voor wat in de briefing omschreven werd als “Loop of Deception”. Die is een tiental kilometer lang en bevat een paar kortere klimmetjes en afdalingen. Het was terug een stralend zonnige dag en hier begonnen de temperaturen flink op te lopen. De voorbije jaren had de wedstrijd vooral slecht weer gekend met de nodige horrorverhalen over sneeuw en ijs in de nacht. Het was voor mij een belangrijke reden om juist deze wedstrijd uit te kiezen. Dan hebben ze me natuurlijk weer liggen met een zonnige en warme editie. Aan het uiterste punt van de “Loop of Deception” was er een bevoorrading. De dames boden er ook druiven aan waarvan ik met veel plezier een takje meenam. Dat waren zonder enige twijfel de beste druiven die ik ook geproefd heb. Zalig gewoon. Ik hoopte dat er nog zouden zijn bij volgende bevoorradingen, maar daar werd ik toch in teleur gesteld. Daarna was ik snel bij de aankomst en zat de eerste lus van vijftig kilometer er op. Blijkbaar liep ik op dat moment aan kop van de honderd mijl. Ik trok me daar niks van aan want wist dat de dag nog lang en warm zou worden.
Vol goede moet en met het plan om de dag te overleven vertrok ik voor de tweede ronde. Nog maar net vertrokken kwam ik aan een kruispunt zonder markering. Ik probeerde even rechtdoor, maar heel evident leek het pad me daar toch niet. Dan maar eens de grote grindweg naar rechts proberen. Een heel stuk verder was nog altijd geen markering te zien. Ik keerde dan maar terug naar het kruispunt om nog eens goed te zoeken naar markeringen. Uiteindelijk kwam toch de volgende loper eraan die gelukkig de weg bleek te kennen en me teken deed dat de grindweg rechts wel degelijk de goede was. Een beetje voorbij het punt waar ik teruggekeerd was kwam ik inderdaad een markering tegen. Oef. Die grindweg liep nog een hele tijd door en hier was de markering echt wel ondermaats. Er waren meerdere kilometers zonder iets te zien. Ik gokte steeds op rechtdoor en uiteindelijk bleek dat ook te kloppen, maar het is niet bepaald goed voor de gemoedsrust.
Het laatste stuk voor de centrale post TW begon ik het serieus lastig te krijgen. In die post werd ik dan ook bij gehaald door twee lopers. Eentje ervan vertrok na mij en de andere was er nog toen ik vertrok. Van TW begint de “Loop of Dispair”. Poëtisch zijn ze daar in elk geval wel. Dat is een dikke tien kilometer waarvan de eerste kilometers steil omlaag gaan. Daarna gaat het dan weer steil omhoog naar TW. In de afdaling bleek ik nog steeds de betere daler en nam de koppositie terug over. In de beklimming slaagde ik erin om het tempo vrij goed vast te houden. Na een korte stop in TW kon ik verder naar het hoogste punt van het massief om terug de lange afdaling naar de aankomst aan te vatten. Ik bleef goed lopen en liep nog steeds aan de leiding toen ik daar kwam. Daarmee was honderd kilometer afgewerkt. De derde en laatste lus van zestig kilometer wachtte nog op mij.
Gelukkig was dit kort voor het vallen van de nacht. Ik ging er van uit dat wat afkoeling me deugd zou doen. Aan de aankomst kreeg ik het nog wat aan de stok met de wedstrijddokter. Die vond de twee en een halve kilo die ik in de loop van de dag verloren had onrustwekkend. Ik vond dat vrij normaal na zo een warme dag. Hij dreigde even me uit de wedstrijd te halen, maar uiteindelijk plaatste hij me onder verscherpt toezicht. Dat hield in dat ik bij de volgende passages in TW eens moest checken met de medici op de post. Uit de wedstrijd gehaald worden bleef als een Damocleszwaard boven mijn hoofd hangen.
De klim naar TW in de derde ronde is een stuk korter dan die in de tweede ronde. Ik was er dan ook behoorlijk snel. Mijn gewicht bleek gelukkig wat gestegen waarmee ik de dokter toch kon gerust stellen. Daarna volgde een wat moeilijke steile afdaling en een paar kilometer heen en terug. Ik wist dat ik daar goed tempo moest maken. Op dergelijke stukken kan je goed de verschillen inschatten en ik wilde de achtervolgers geen moreel voordeel geven. Uiteindelijk kruiste ik op dat stuk maar één loper en die had dan nog een achterstand van meer dan drie kwartier. Als ik geen zware inzinking krijg kan hij dat nooit dichtlopen. Ik probeerde zo goed en zo kwaad als het ging het met doornige struiken dichtgegroeide kanaal waarlangs we daarna moesten lopen te volgen en vatte de laatste klim naar TW aan. Daar bleek mijn medische toestand nog steeds prima.
Er restte me enkel nog een ferme afdaling en dan een wat glooiend stuk. Die afdaling begon ik het toch lastig te krijgen. Maar ik kon het tempo voldoende hoog houden om me geen zorgen te moeten maken over de tegenstand. Na nog wat doorbijten over die laatste golvende kilometers kwam ik als winnaar toe na 24u33. Uiteindelijk had ik anderhalf uur voorsprong op het nummer twee bij elkaar gelopen.

Het was in de vroege ochtend net voor zonsopkomst dat ik de aankomst bereikte. Ik kroop snel in mijn tent om toch nog zoveel mogelijk slaap te verzamelen en sliep het grootste deel van de voormiddag. In de namiddag ging ik dan op zoek naar een lift richting Frankton. Een paar Australische lopers waren zo vriendelijk om me in Cromwell af te zetten waar ik vlot een lift tot Frankton kon versieren. Ik koos er een slaapplaatsje op het strand uit.
De volgende ochtend stapte ik dan op de bus richting Milford Sound. Naar het schijnt is dat de mooiste fjord van Nieuw-Zeeland. Het is ook de plaats in Nieuw-Zeeland waar het meeste regen valt. Het regende dan ook toen ik er was. Om het helemaal compleet te maken was erg nog een mist om het zicht om zeep te helpen. Samengevat: ik heb niks van de fjord gezien. Dan heeft het natuurlijk niet veel zin om daar lang te blijven. Al liftend keerde ik een stukje terug tot The Divide waar de Routburn Track begint. Die begon ik te volgen.

De Routburn Track is een Great Walk. Dat betekent verplicht reserveren van de hutten en kamperen verboden en zo. Maar geen nood, na een paar kilometer was er een aftakking naar de Greenstone Track. Dat is geen Great Walk wat de hoeveelheid plakkaten met allerlei verbodsbepalingen direct sterk vermindert. In de late namiddag stopte het zelfs met regenen en kreeg ik af en toe een beetje een uitzicht op de vallei. Aan de steile wanden te zien moet die lang geleden eens door een gletsjer uitgesleten zijn. In de vroege avond kwam ik aan het zuidelijke uiteinde van de vallei waar ik men tentje opzette.
De volgende ochtend trok ik verder, rondde het zuidelijke uiteinde en trok via de Caples Track terug noordwaarts. De regen bleef tot mijn vreugde uit. Af en toe kreeg ik wat zon en ik had het pad voor mij alleen. De hele dag heb ik geen andere mensen gezien. De Caples Track volgt ook een door gletsjers uitgesleten vallei. Aan het uiteinde wacht een klim naar McKellar Saddle. In dat zadel rolde ik mijn slaapzak uit voor de nacht. Dat was terug één van de meest fantastische bivakplaatsjes die ik al had. De voor mij grotendeels onbekende sterrenhemel deed me wel behoorlijk verloren voelen. Gelukkig had ik het houvast van een helder oplichtende melkweg. Ik kan je garanderen dat het er wel behoorlijk koud kan worden ‘s nachts. ‘s Morgens was alles bedekt met een mooie laag ijs.
Vanuit McKellar Saddle liep ik terug richting Routburn Track. De reglementering was er nog altijd even strikt natuurlijk, maar aangezien die als toch van twee of drie dagen geafficheerd wordt kan ik dat gemakkelijk op een dag afwerken. De uitzichten op de Routburn Track zijn schitterend en een stralend blauwe lucht vergrootte het vakantiegevoel alleen maar. In vergelijking met de Greenstone en Caples Tracks was het wel een beetje een cultuurschok om plots zoveel wandelaars tegen te komen. Op het hoogste punt van de tocht op Conic Hill nam ik uitgebreid de tijd om van het landschap te genieten. Van daaruit liep ik omlaag naar het uiteinde van de trek. In de buurt van de parking bivakkeerde ik in het bos.
De volgende dag wilde ik in Queenstown geraken. De hele weg lopen was natuurlijk een optie, maar daar had ik niet direct veel zin in omdat het bijna de hele weg asfalt zou zijn. Ik besloot te liften en werd snel opgepikt door een paar Canadezen. Dat zorgde ervoor dat ik al in de voormiddag in Queenstown stond. Queenstown is zo een stadje waarvan de sfeer me aan Chamonix of in mindere mate Sankt Moritz doet denken. Het profileert zich als outdoor hoofdstad van Nieuw-Zeeland. Alles en iedereen probeert er dus zo outdoor en bergmens mogelijk uit te zien, liefst door het showen van peperduur splinternieuw materiaal. Materiaal dat ze waarschijnlijk nooit echt zullen gebruiken en in vele gevallen amper weten hoe het te gebruiken. In dergelijke fake toestanden wil ik liefst zo rap mogelijk weglopen. Dat is wat ik dan ook deed.
Rond Queenstown zijn gelukkig behoorlijk wat paden om uit te kiezen. Net buiten de stad verstopte ik mijn rugzak en liep verder met een klein rugzakje. Ik koos voor het pad naar Ben Lomond. Dat is een berg net naast Queenstown van waarop je een mooi uitzicht over de omgeving hebt. De lagere delen liep ik doorheen het bos. Deze keer geen jungletoestanden maar een bos dat perfect voor één van onze naaldbossen zou kunnen doorgaan. Eens boven de boomgrens begin je dan inderdaad wat uitzicht te krijgen en vanop de top kan je mooi in alle richtingen rondkijken op de omliggende bergen. Ik had nog eens het geluk van een dag met stralend weer. Het is er wel behoorlijk druk. De beklimming van Ben Lomond is duidelijk een erg populaire daguitstap.
Van de top daalde ik terug naar het Lomond Saddle en in plaats van zuidwaarts naar de stad of te dalen koos ik voor de noordelijke vallei. Dan zit je buiten de gewone dagtocht en plots kom je niemand meer tegen. Het pad werd ook steeds minder duidelijk met ongemarkeerde aftakkingen in alle richtingen. Op het einde ging ik gewoon dwars door alles heen en midden door een kudde geiten tot ik op een grindweg terecht kwam. Deze volgde ik naar Moake Lake dat mooi in het laatste zonlicht lag te glinsteren. Tegen dat ik de toer afwerkte en terug in Queenstown stond was het al donker. Ik zocht in het intussen donkere bos terug mijn rugzak en rolde een beetje verder mijn slaapzak uit.

De volgende ochtend was ik al vroeg op pad om de bus naar Mount Cook te halen. Met zijn 3754 meter hoogte is dat de hoogste berg van Nieuw-Zeeland. Er liggen een paar gletsjers in de buurt die ik toch eens wilde gaan bekijken. In de namiddag trok ik de Tasman Valley in en ging daar op zoek naar een goed plaatsje voor de tent. Mijn plan was om een paar dagen met een vast basiskamp te werken van waaruit ik de omgeving kon verkennen. Uiteindelijk werd het een plaatsje pal in het midden van de vallei. Ik stond in een kleine inzinking in het terrein zodat ik totaal onzichtbaar was van zodra je een paar tiental meter van de tent weg was. Omgekeerd had ik een mooi uitzicht op de bergen aan de rand van de vallei en de gletsjers op de flank van Mount Cook. Er waren alleen hele zwermen zandvliegjes die rond mij zweefden. Ik ben eerlijk gezegd niet onder de indruk van die beesten. Af en toe is er eentje dat bijt maar als je ooit eens de muggen van Lapland meegemaakt hebt zijn die zandvliegjes maar klein bier.
De volgende dag ging ik dan eens op verkenning in de Tasman Valley. Heel veel mogelijkheden zijn er natuurlijk niet. Ik liep naar het einde van de vallei en volgde het pad langs de Tasman Glacier. Het is de grootje gletsjer van Nieuw-Zeeland maar niet bepaald een mooie. Hij is volledig bedekt met een laag grijze stenen zodat je eerst niet goed doorhebt dat je naar de gletsjer en niet naar een morene aan het kijken bent. Aan het einde van het pad kroop ik even de graat op om daar wat naar het uitzicht te kijken. Nadat ik het allemaal wel wat gezien had keerde ik terug naar de tent. Voor de verandering was het eens een erg kalme dag.
Ook de dag erna deed ik het redelijk kalm aan. Ik ging deze keer op verkenning in de Hooker Valley. Tot het meer aan de voet van de Hooker Glacier loopt een breed en erg populair pad. Het leuke van die gletsjer is dat in het gletsjermeer allemaal kleine en minder kleine ijsschotsen ronddobberen. Een paar komen tot vlak tegen het strand. Dat brengt me natuurlijk op ideeën. De dichtstbijzijnde ijsschots die er een beetje vlak uit ziet is mijn eerste doel. Tot aan de knieën in het water slaag ik er in om er op te kruipen. Door mijn gewicht zet hij zich vast op de grond zodat ik goed stabiel sta. Prima. Ik kan proberen om naar de volgende ijsschots te kruipen. Die is een stuk kleiner en wanneer ik er eens goed op duw zakt het tot net onder het wateroppervlak. Ik gok erop dat hij wel mijn gewicht zal kunnen dragen en kruip er op. Dan kom ik tot de ontdekking dat een drijvende ijsschots niet bijster stabiel is. Hij kantelt en kiepert mij het water in. Gelukkig met mijn voeten eerst maar ik zit toch tot boven het middel in het letterlijk ijskoude water. Dat is het einde van mijn experimenten met ijsschotshoppen. Om wat op te warmen en op te drogen loop ik aan stevig tempo terug naar mijn tentje.
De volgende dag is het jammer genoeg tijd om afscheid te nemen van Mount Cook. Ik stap op de bus richting Christchurch vanwaar het met het vliegtuig terug huiswaarts gaat.

Onderweg heb ik nog een lange overstap in Sydney. De kans om eens in Australië rond te lopen is natuurlijk veel te mooi om te laten liggen. Met alleen een rugzakje met loopkledij laten ze me direct het land binnen, neem ik een trein naar het stadscentrum en drie kwartier na het landen sta ik al midden in de stad. Ik loop op goed geluk een route doorheen de vele parken die de stad telt. De ruwe richting die ik probeer vast te houden is het Opera House. Daar loop ik eens rond en ga dan op zoek naar de Harbour Bridge. Daar eens over lopen geeft me nog eens een paar mooie uitzichten over de stad. Daarna keer ik terug naar het stadscentrum en besluit na een paar uurtjes lopen en sightseeën dat het tijd is om terug te keren naar de luchthaven. Van daar ging het dan echt wel huiswaarts waarmee de trip naar Nieuw-Zeeland afgesloten was.
Veel meer valt er niet te zeggen over de afgelopen maand.

Abonneren op de nieuwsbrieven kan op http://www.ptityeti.be/nieuwsbrief

Posted in Nieuwsbrief | Leave a comment

Allen die willen ter bergen lopen…

… moeten mannen met baarden zijn!
Uit onderzoek blijkt dat mannen met baarden beter reageren op het zuurstofgebrek op hoogte dan gladgeschoren watjes. Ik wist dat natuurlijk al lang.
En zoals ik eerder al schreef heb je dat ook nodig op lagere hoogte als het koud is.
Er komt duidelijk steeds meer bewijs.

Posted in Geneeskunde, Ultra | Leave a comment

Nieuwsbrief februari 2014

Februari is misschien een korte maand, maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat ik niets gedaan heb. Een eerste uitstapje bracht me een weekend naar Engeland. Voor een appel en een ei vloog ik naar Manchester. Vlakbij Manchester ligt het Peak District nationaal park. Ik was daar eerlijk gezegd nog nooit geweest, dus besloot ik dat eens te gaan verkennen.
Juist dat weekend werd Engeland geteisterd door een storm die vooral in het zuiden voor serieuze overstomingen zou zorgen. In de bergen zouden de overstromingen wel geen probleem zijn, maar het deed me toch besluiten dat een tent in plaats van een bivakzak meenemen waarschijnlijk een goed idee zou zijn. Zo komt het dat ik ‘s avonds laat op een steile helling, in de gutsende regen en vechtend tegen een stormwind op zoek was naar een plaats om mijn tentje op te zetten. Dat is niet zo eenvoudig. Uiteindelijk stond het toch redelijk vlak vrolijk te klapperen in de wind. Tegen ‘s morgens stond het tot mijn verrassing nog overeind al zal ik nooit een schoonheidsprijs winnen met flapperende zeil. In de loop van de nacht bleek mijn tentstok zelfs doorgeplooid te zijn door de kracht van de wind. Als iemand weet hoe je een geplooide aluminium tenstok terug recht krijgt zonder hem te breken zou dat me eigenlijk wel interesseren.
In de ochtend trok ik dan op verkenning en begon te lopen naar het noorden. Ik maakte een mengeling van stukken over paden, wat stukken over de Pennine Way en wat stukken zonder pad. De heuvels in het Peak District zijn een pak minder hoog en vooral rotsachtig dan pakweg het Lake District, maar toch hebben ze zeker hun charme. Ik vind dat ze goed lijken op de Wicklow Mountains in Ierland. Dat wil zeggen dat het bijna overal lang hoog gras is en natuurlijk een erg zompige grond die je gegarandeerd natte voeten bezorgt. Het leukste aan dergelijke plaaten is dat je in elke richting kan lopen die je maar wil. Met wat goede wil en soms een beetje moeite geraak je overal wel door.
Zolang ik naar het noorden liep ging dat lopen uitstekend. Eens ik dan op de top van Black Hill stond, boog ik af naar het zuidoosten en kreeg ik de stormwind vol in het gezicht. Om het helemaal gezellig te maken zat tussen de regen nog een beetje mengeling van sneeuw en hagel. Tegen ‘s avonds keek ik uit naar een zo windluw mogelijk plaatsje om de tent op te zetten. Hoewel ik wat meer beschut was tegen de wind dan de nacht tevoren is het toch niet zo evident om een tent min of meer correct op te stellen met een geplooide tentstok. Het was dan ook niet echt een succes.
De volgende ochtend was alles logischerwijs doorweekt. Ik maakte er een vrij korte dag van en probeerde in de eerste plaats terug uit de bergen te geraken. Na al die neerslag was de ondergrond typisch Engels geworden. Zompig en modder waarin plots een heel been kan verdwijnen wil dat zeggen. Het blijft me een mysterie hoe die Engelsen een moeras boven op een berg of op een steile helling kunnen leggen. Wat normaal gezien rustige beekjes zijn, was intussen veranderd in kolkende stromen en waar normaal gezien geen beek is stroomde nu ook water. Het was dan ook met de elegantie van een verzopen kieken dat ik de trein terug naar Manchester nam.

De week erna trok ik een andere richting uit. Deze keer ging het voor een trainingsweekend naar Litouwen. Geen idee of je daar goed kunt lopen, maar de vluchten waren goedkoop en ik was er nog nooit geweest. Dan moet ik dat toch eens gaan verkennen. Ik gebruikte Vilnius als uitvalsbasis en gooide er op zaterdag een lange duurloop tegen aan. Op voorhaand had ik geen idee of het langlaufen of lopen zou worden. Ter plaatse bleek dat ze net als bij ons niet echt een winter hadden. Er lag hier en daar een paar centimeter sneeuw, maar echt niet meer. Lopen werd het dus. Op de kaart had ik de indruk dat er veel bossen zijn ten noordoosten van Vilnius. Het plan was dus om de hele tijd die richting uit te lopen. In diezelfde richting loopt ook een spoorlijn wat me direct een manier gaf om terug te keren naar Vilnius. Lopen in oostelijke richting voldoet ook wel aan die criteria maar dan loop je al snel tegen de Witrussische grens en om die zonder paspoort, laat staan een visum, over te steken leek me geen goed idee. Noordoosten werd het dus. Om uit de stad te geraken volgde ik de met ijs bedekte rivieren Vilnia en Neris. Eens de bossen in bleek dat daar redelijk wat paden en boswegen doorheen lopen. Super dus. Op goed geluk probeerde ik er een paar. Al snel bleek de kaart niet super betrouwbaar maar toch behoorlijk bruikbaar. In elk geval goed genoeg om ermee overweg te kunnen. En als het niet helemaal klopte nam ik wel op goed geluk een pad. Een enkele keer nam ik zo eentje dat doodliep op een tentenkamp van een paar daklozen, maar anders kwam dat steeds wel ergens terecht.
De ondergrond varieerde een beetje tussen modder en sneeuw. Het enige nadeel is dat er van mijn part wel wat meer hoogteverschillen zouden mogen zijn. Toen het donker begon te worden keek ik dan even op de kaart waar het eerstvolgende station ligt. Dat bleek in Pabradė te zijn. Het laatste stuk om daar te geraken was het nog een paar kilometer asfalt maar daarmee had ik toch een hele dag kunnen lopen en dat bijna voortdurend doorheen de bossen. Bijzonder geslaagd.
Op zondag koos ik voor wat meer sightseeing in Vilnius. Ik ging op zoek naar een paar uitzichtpunten over de stad. Het was een dag met de hele tijd lichte regen. Erg geslaagd waren de uitzichten dus niet. En het was vooral een koude vochtige bedoening. Waar ik de dag tevoren nog regelmatig wat sneew had was de nu toch bijna allemaal modder gelopen. Ik heb me vooral geamuseerd met de heuvels langsheen de Vilnia een paar keer op en af te knallen.

Vorige week liep ik dan nog eens een wedstrijdje. Na voorgaande edities in 2006, 2007, 2008 en 2010 werd voor de vijfde maal de Magnétoise georganiseerd. In tegenstelling tot de vorige edities werd dit jaar gestart in Olne, waar (wel zoals vroeger) ook de aankomst was. Er werden 67 kilometer aangekondigd en dat zal wel ongeveer met de werkelijkheid overeen komen. Wie de trailwereld kent denkt waarschijnlijk dat die omschrijving nogal hard op Olne-Spa-Olne lijkt. Ik beschouw het als een mooiere en gezelligere versie daarvan. Ik voelde me niet bepaald super. Met gewoon zonder last rond geraken zou ik al tevreden zijn.
In praktijk betekende dit dat ik als ongeveer dertigste startte en na een kilometer als tweede liep. Eentje vond het blijkbaar nodig wat rapper te starten. Ik trok me er niks van aan. Al snel bleek dat hij niet echt weg liep en dat eens de hellingen iets meer de moeite werden ik er zo op en over liep. Door een klein stukje verkeerd lopen kwam alles terug samen en vormde zich een kopgroep van een man of vijf. Ik trok me er nog altijd niet veel van aan en liep rustig op eigen tempo verder. Na een kilometer of twintig zit een leuke afdaling met daarna een al even leuke beklimming. Bij het begin van de afdaling liepen we nog steeds met ons groepje bij elkaar in de buurt. Tijdens de afdaling waren het vooral de lopers van de korte afstand die we nu volop aan het inhalen waren die het wat moeilijk maakten. Anders was het een mooie mengeling van stenen en modder waarop je uitstekend omlaag kan schuiven. De beklimming die erop volgde moest ik de eerste tientallen meters stappen, maar eens het een klein beetje minder loodrecht werd liep ik ze omhoog. Daarna heb ik niemand meer zien terugkomen.
Tegen Banneux zorgde een ontbrekend pijltje nog even voor wat tijdsverlies en nutteloos heen en weer lopen. Maar eens ik het bedevaartsoord (ik blijf het idee van een bedevaartsoord langs de N666 iets grappigs hebben) voorbij was, hield ik gewoon mijn tempo vast tot aan de aankomst. Dat was goed voor mijn derde overwinning in de Magnétoise. Al heeft het eerder te maken met de zwakte van de tegenstand dan met mijn sterkte. De vorige keren was het veel zwaarder bevochten. Het doet me vooral plezier dat ik de wedstrijd zonder problemen heb kunnen uitlopen. En dat er naast de pr-machines van gladde verkopers die met veel plezier op de populariteit van trail meeliften om het geld uit de zakken van aspirant-traillopers te schudden nog wedstrijden bestaan georganiseerd uit pure liefde voor de sport en waar het de organisatoren niets uitmaakt dat ze er zelf niet beter van worden.

Posted in Nieuwsbrief | Leave a comment

Otto ziet het licht

Otto heeft duidelijk het licht gezien. Ik citeer even zijn eerste twee zinnen: “Den korta förklaringen till att jag vann och satte banrekord i Rovaniemi 150 stavas skägg. Utan hår i ansiktet, ingen seger.” Voilà, zo is dat. Ik heb er niets aan toe te voegen.

Posted in Ultra | Leave a comment

Nieuwsbrief januari 2014

Het wedstrijdjaar 2014 begon voor mij naar goede gewoonte met de Trail des Lucioles. Elk jaar opnieuw voorziet pdm daar een mooie toer van ongeveer 21 kilometer met vooral een paar hellingen die de flank recht op of af gaan. Dat alles ‘s nachts in het donker. Elk jaar staat er behoorlijk wat rap volk aan de start. Met mijn op dit moment nog erg beperkte snelheid wist ik dat ik te kort zou schieten om mee te spelen voor de knikkers.
Zoals verwacht vertrok een uitgebreide kopgroep aan een erg hoog tempo. Ik liet die lopen en volgde iets verder. Naarmate de kilometers vorderden waren er vooraan steeds meer die door kregen dat ze toch wat te snel vertrokken waren. Die kon ik dan één na één oprapen. Hierbij hielp het niet echt dat mijn darmen niet bijster meewerkten zodat ik tijdens het eerste half uur drie keer de kant in moest. Sommigen heb ik wel drie keer voorbij gestoken. Ergens rond de tiende plaats bleef ik hangen. Met de lopers rond mij speelde ik wat haasje over afhankelijk van wie het snelste op handen en voeten omhoog kon kruipen of wie het meeste lef had in de afdaling. In de vallei net voor de beruchte laatste klim raapten we nog twee man op. Daarmee zaten we toch met een man of zes samen op die helling. Boven gekomen moet je dan natuurlijk zo goed mogelijk de snelheid terug oppikken en die vasthouden tot aan de aankomst. Het lukt me nog redelijk goed. Slechts eentje had nog wat meer snelheid in de benen en liep van me weg. Uiteindelijk pakte ik daarmee de zevende plaats in 1u55. Dat is een beetje beter dan ik mezelf op voorhand ingeschat had.

Het weekend daarna trok ik dan resoluut de kaart van de snelheid. Ik trok naar Neder-over-Heembeek voor de Relais Givrés. Dat is een aflossingswedstrijd in ploegjes van vijf en over toertjes van vier kilometer. In elke ploeg zit minstens één vrouw die als eerste twee toertjes moet lopen. Daarna lopen de andere vier elk om beurt ook twee toertjes en om af te sluiten moet iedereen samen nog eens een toer lopen. Er stonden van ons acht ploegen aan de start waarvan ik in de tweede ploeg aantrad.
Onze vrouw was Angelique die zeer sterk vertrok en zelfs op een handvol seconden van onze eerste ploeg de stok doorgaf. Marc en Marcin liepen ook sterk hun rondes, Olivier zag wat meer sterretjes dan hij leuk vond en toen was het mijn beurt. Ik vertrok zo snel als ik kan wat rapper klinkt dan het in werkelijkheid is. De ronde is een mengeling van asfalt, met toch wel een venijnige klim in en bospaden die redelijk modderig lagen en waarop je leuk kon glijden. Dat stuk in het bos vond ik natuurlijk het leukst. Tegen het einde van mijn eerste ronde werd ik door iemand gepasseerd waarbij ik zo goed mogelijk probeerde aan te klampen maar het lukte toch niet helemaal. In mijn tweede ronde werd ik door nog een loper bijgehaald. Deze vloog mij voorbij aan een snelheid waarmee ik zelfs niet probeerde aan te klampen. Met een slecht gevoel omdat ik toch twee plaatsen verloren had vatte ik de laatste gemeenschappelijke ronde aan. Angelique was er helemaal klaar voor en gaf direct een stevig tempo aan. In het begin hadden we zelfs schrik dat ze dat geen volle ronde zou volhouden, maar ze bleef maar doorgaan. Daarmee zat de moraal helemaal in de groep. In het stuk door het bos haalden we een ploeg bij en gingen er direct over. Daarmee konden we op jacht naar de ploeg van die tweede loper die me voorgestoken had. Tijdens de beklimmingen Angelique een duwtje in de rug gevend kwamen we steeds dichterbij. In de klimmende laatste rechte lijn zetten we alles op alles, maar aan de aankomst schoten we toch een meter of tien tekort en moesten tevreden zijn met de twaalfde plaats. Uiteindelijk bleek in onze ploeg enkel Marcin een vijftiental seconden sneller dan mij gelopen te hebben. Dat wil zeggen dat ik gewoon op niveau gelopen heb. Overigens waren de tijden in onze eerste twee ploegen erg homogeen, wat natuurlijk een goed teken voor onze breedte is. En het is ook ideaal om mee samen te trainen natuurlijk.

Vorige week ging ik dan nog eens op trainingsuitstap. Deze keer nam ik het vliegtuig richting Oslo. Deze tijd van het jaar ligt daar natuurlijk sneeuw. Op zaterdag koos ik er daarom voor om te gaan langlaufen. In Oslo is dat eigenlijk wel ideaal. Je kan gewoon met de metro naar de langlaufpistes rijden. Uitstappen en direct van op het perron beginnen skiën. Eigenlijk wel grappig om zo een metro vol met skiërs te zien. Daar is dat heel gewoon. Ik koos voor Nordmarka, ten noorden van Oslo. Ik ken het gebied niet echt dus volgde ik in essentie het hoofdspoor verder naar het noorden. Daar zit natuurlijk veel volk op, maar je weet dan tenminste waar je heen gaat. Het is een geruststelling voor mij dat er blijkbaar Noren zijn die nog slechter kunnen skiën dan mij. En daar moet je al redelijk je best voor doen. Een beetje voor de Kikutstua draaide ik om een keerde terug naar Oslo. Tegen dan begon ik op terrein te komen dat ik nog kenden van een wedstrijd anderhalf jaar geleden. Er lag zeker voldoende sneeuw om te skiën, maar het zag me er nu ook niet zoveel uit dat lopen onmogelijk zou zijn.
Op zondag koos ik er daarom voor om wat in de sneeuw te gaan lopen. Deze keer nam ik de metro naar Østmarka. Dat ligt dan weer aan de oostkant van Oslo en is ook een gigantisch natuurgebied. In de zomer kan je daar gewoon meerdere dagen blijven lopen. In de winter hangt het natuurlijk een beetje of van de sneeuw. Die lag er wel, maar het was nog netjes beloopbaar. Ik hield me netjes aan de gemarkeerde blåsti aangezien ik de ongemarkeerde toch nooit zou vinden. De rødsti vermeed ik dan weer zo veel mogelijk want daar zitten de skiërs en die vinden het natuurlijk niet leuk als je hun sporen kapot loopt. Op de meeste paden was er deze winter wel al iemand gepasseerd en kon ik zonder problemen het spoor volgen. Het ene pad waar geen sporen te bekennen waren zakte ik dan plots tot aan de knieën in de sneeuw. Leuk, maar dat schiet van geen kanten op. Tegen het einde van de duurloop zorg je dan dat je aan de rand van het gebied komt en stapt gewoon terug op de metro. Daarmee zat de zondagvoormiddag er ook op en was het tijd om terug te vliegen.

Vorig weekend ging ik dan nog eens voor snelheid en nam de start bij het PK cross in Schellebelle. Zoals gewoonlijk was ik een trage starter en hing ergens achteraan in de eerste rechte lijn. In tegenstelling tot gewoonlijk bleef de groep vrij compact en hing ik de eerste bochten mee in het pak. Vroeger, toen ik nog een heel kleine yeti was, lagen zo goed als alle crossen vol modder waar je een hele wedstrijd lang doorheen liep te ploeteren. De laatste jaren zijn die jammer genoeg bijna allemaal verdwenen en veredelde parklopen geworden. In Schellebelle was het nog eens een cross zoals ik die ken van vroeger.
Zeker degenen die nooit iets anders dan die veredelde parklopen hebben gekend vinden een ouderwets modderparcours niet bepaald leuk. Ik vond het schitterend. Ik had er dan ook zin in en ging de strijd met de lopers rond mij aan. Van de groep waarin ik zat nam ik de kop en liet iedereen achter. Na een ronde of twee (van de zes in totaal) bracht dat me naar de twintigste plaats. Daarna werden de verschillen wat groter en werd het moeilijker om vooruit gang te boeken. Gelukkig was er af en toe eens iemand die voor mij uit verzoop in de blubber en ik dan vlot kon oprapen. Dan was het terug overeind blijven in de bochten, optrekken, volgende bocht, bergje op knallen, nog wat bochten, stukje tempo maken, nog een paar stroken ploeteren, bij de goed beloopbare passage aan de aankomst snelheid maken en terug de modder in duiken. Ik won nog een paar plaatsen en schoof op naar positie vijftien. De laatste twee rondes heb ik me daar gehandhaafd. Ik probeerde nog wel naar de lopers voor mij toe te lopen, maar kwam onvoldoende dichter. Vijftiende is in elk geval veel beter dan ik mezelf op voorhand had ingeschat. Misschien ben ik toch niet zo traag meer als ik zelf denk.
Het was zalig om nog eens een echte cross te lopen. Als alle crossen nog zo waren, zou ik er gewoon over denken om een volledig crossseizoen te lopen.

Posted in Nieuwsbrief | Leave a comment